Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Close-up Concertgebouworkest: Tuttiblazers

Close-up Concertgebouworkest: Tuttiblazers

Kleine Zaal
07 december 2025
14.15 uur

Print dit programma

musici van het Concertgebouworkest:
Julie Moulin fluit
Miriam Pastor Burgos hobo
Arno Piters klarinet
Helma van den Brink fagot
Simen Fegran hoorn
José Luis Sogorb Jover hoorn
Fons Verspaandonk hoorn

Dit concert maakt deel uit van de serie Close-up: Orkestleden op het Vriendenpodium.

Lees de biografieën van de orkest­leden op concertgebouworkest.nl of in het programmaboekje dat gratis aan de zaal wordt verstrekt.

TUTTIBLAZERS

ANTON REICHA (1770-1836)

Trio voor twee hoorns en fagot, op. 93 nr. 1 (ca. 1820)

LUDWIG VAN BEETHOVEN (1770-1827)

Kwintet voor hobo, fagot en drie hoorns in Es gr.t., Hess 19 (onvoltooid 1793, bewerking Leopold Alexander Zellner 1862)
Allegro
Adagio maestoso
Minuet. Allegro

LUCIANO BERIO (1925-2003)

Opus Number Zoo (1951, revisie 1970)
‘children’s play for wind quintet’
Barn Dance
The Fawn. Calmo
The Grey Mouse. Presto
Tom Cats

pauze ± 14.50 uur

GORDON JACOB (1895-1984)

Partita (1970)
voor fagot solo
Preludio. Allegro molto
Valse. Tempo di valse animato
Presto assai
Aria antiqua. Andante
Capricietto. Allegro molto

ANTONÍN DVOŘÁK (1841-1904)

Strijkkwartet nr. 12 in F gr.t., 
op. 96, B 179 (1893, bewerking voor blaaskwintet David Walter)
‘Amerikaanse’
Allegro ma non troppo
Lento
Molto vivace – Trio
Finale. Vivace ma non troppo

einde ± 16.15 uur

Kleine Zaal 07 december 2025 14.15 uur

musici van het Concertgebouworkest:
Julie Moulin fluit
Miriam Pastor Burgos hobo
Arno Piters klarinet
Helma van den Brink fagot
Simen Fegran hoorn
José Luis Sogorb Jover hoorn
Fons Verspaandonk hoorn

Dit concert maakt deel uit van de serie Close-up: Orkestleden op het Vriendenpodium.

Lees de biografieën van de orkest­leden op concertgebouworkest.nl of in het programmaboekje dat gratis aan de zaal wordt verstrekt.

TUTTIBLAZERS

ANTON REICHA (1770-1836)

Trio voor twee hoorns en fagot, op. 93 nr. 1 (ca. 1820)

LUDWIG VAN BEETHOVEN (1770-1827)

Kwintet voor hobo, fagot en drie hoorns in Es gr.t., Hess 19 (onvoltooid 1793, bewerking Leopold Alexander Zellner 1862)
Allegro
Adagio maestoso
Minuet. Allegro

LUCIANO BERIO (1925-2003)

Opus Number Zoo (1951, revisie 1970)
‘children’s play for wind quintet’
Barn Dance
The Fawn. Calmo
The Grey Mouse. Presto
Tom Cats

pauze ± 14.50 uur

GORDON JACOB (1895-1984)

Partita (1970)
voor fagot solo
Preludio. Allegro molto
Valse. Tempo di valse animato
Presto assai
Aria antiqua. Andante
Capricietto. Allegro molto

ANTONÍN DVOŘÁK (1841-1904)

Strijkkwartet nr. 12 in F gr.t., 
op. 96, B 179 (1893, bewerking voor blaaskwintet David Walter)
‘Amerikaanse’
Allegro ma non troppo
Lento
Molto vivace – Trio
Finale. Vivace ma non troppo

einde ± 16.15 uur

Toelichting

Anton Reicha (1770-1836)

Trio

door Sabien Van Dale

  • Anton Reicha

    Door: Jean-Marc Anglès

    Anton Reicha

    Door: Jean-Marc Anglès

  • Anton Reicha

    Door: Jean-Marc Anglès

    Anton Reicha

    Door: Jean-Marc Anglès

In de late achttiende eeuw was serieuze kamermuziek hoofdzakelijk voorbehouden aan strijkers. Dit heeft overwegend te maken met de lang heersende opvatting over het onderscheid tussen ‘instruments hauts’ en ‘bas’, zeg maar muziek voor binnenshuis (strijkers) en buitenshuis (blazers). Toch hield de Weens aristocratie er de gewoonte op na om blaasensembles uit te nodigen om hun verblijf op hun landelijke zomerhuizen op te vrolijken. Soms mochten deze muzikanten ook mee naar de stad. 

De uit Praag afkomstige Anton Reicha werd opgeleid in Bonn, waar hij bevriend raakte met zijn jonge leeftijdgenoot Ludwig van Beethoven. Reicha woonde slechts kort in Wenen (van 1802 tot 1808), waar hij zich liet opmerken als gelegenheidscomponist voor bruiloften en feesten. Nadien vestigde hij zich definitief in Parijs, waar hij naam maakte als theoreticus en muziekpedagoog aan de École Royale de Musique. Reicha componeerde talloze kamermuziekwerken met blaas­instrumenten in de hoofdrol. Tijdens zijn Parijse periode schreef hij maar liefst vijfentwintig blaaskwintetten, tegenwoordig beschouwd als de eerste ernstige werken voor een dergelijke bezetting. De trio’s van zijn opus 93 zijn geschreven voor twee hoorns en fagot (of cello) en ademen de stijl van Weense voorbeelden als Joseph Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart of Antonio Salieri. De virtuositeit van de hoornpartijen is opmerkelijk, zeker als men bedenkt dat deze muziek oorspronkelijk op natuurhoorns (zonder kleppensysteem) werd uitgevoerd. Deze partituur gaat de technische uitdagingen niet uit de weg en etaleert een rijk expressief palet.

In de late achttiende eeuw was serieuze kamermuziek hoofdzakelijk voorbehouden aan strijkers. Dit heeft overwegend te maken met de lang heersende opvatting over het onderscheid tussen ‘instruments hauts’ en ‘bas’, zeg maar muziek voor binnenshuis (strijkers) en buitenshuis (blazers). Toch hield de Weens aristocratie er de gewoonte op na om blaasensembles uit te nodigen om hun verblijf op hun landelijke zomerhuizen op te vrolijken. Soms mochten deze muzikanten ook mee naar de stad. 

De uit Praag afkomstige Anton Reicha werd opgeleid in Bonn, waar hij bevriend raakte met zijn jonge leeftijdgenoot Ludwig van Beethoven. Reicha woonde slechts kort in Wenen (van 1802 tot 1808), waar hij zich liet opmerken als gelegenheidscomponist voor bruiloften en feesten. Nadien vestigde hij zich definitief in Parijs, waar hij naam maakte als theoreticus en muziekpedagoog aan de École Royale de Musique. Reicha componeerde talloze kamermuziekwerken met blaas­instrumenten in de hoofdrol. Tijdens zijn Parijse periode schreef hij maar liefst vijfentwintig blaaskwintetten, tegenwoordig beschouwd als de eerste ernstige werken voor een dergelijke bezetting. De trio’s van zijn opus 93 zijn geschreven voor twee hoorns en fagot (of cello) en ademen de stijl van Weense voorbeelden als Joseph Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart of Antonio Salieri. De virtuositeit van de hoornpartijen is opmerkelijk, zeker als men bedenkt dat deze muziek oorspronkelijk op natuurhoorns (zonder kleppensysteem) werd uitgevoerd. Deze partituur gaat de technische uitdagingen niet uit de weg en etaleert een rijk expressief palet.

door Sabien Van Dale

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Kwintet

door Sabien Van Dale

  • Ludwig van Beethoven

    anoniem

    Ludwig van Beethoven

    anoniem

  • Ludwig van Beethoven

    anoniem

    Ludwig van Beethoven

    anoniem

Ondanks de beperkingen die inherent waren aan de achttiende-eeuwse hoorns, weet ook Beethoven overtuigend om te springen met trefzeker geplaatste climaxen in zijn Kwin­tet voor hobo, fagot en drie hoorns. Het algemene ­onderhoudende karakter sluit aan bij Beethovens vroege Weense periode. Het manuscript is onvolledig overgeleverd. Van de bewaarde bladzijden bekoort het eerste deel (waaronder enkele ontbrekende maten die nadien zijn aangevuld door Leopold Alexander Zellner) door een ongedwongen charme. Het tweede deel is teder en galant van aard. Een derde deel werd door Beethoven om onbekende reden voortijdig afgebroken na negentien maten. Mogelijk is er ook een vierde deel geweest.

Ondanks de beperkingen die inherent waren aan de achttiende-eeuwse hoorns, weet ook Beethoven overtuigend om te springen met trefzeker geplaatste climaxen in zijn Kwin­tet voor hobo, fagot en drie hoorns. Het algemene ­onderhoudende karakter sluit aan bij Beethovens vroege Weense periode. Het manuscript is onvolledig overgeleverd. Van de bewaarde bladzijden bekoort het eerste deel (waaronder enkele ontbrekende maten die nadien zijn aangevuld door Leopold Alexander Zellner) door een ongedwongen charme. Het tweede deel is teder en galant van aard. Een derde deel werd door Beethoven om onbekende reden voortijdig afgebroken na negentien maten. Mogelijk is er ook een vierde deel geweest.

door Sabien Van Dale

Luciano Berio (1925-2003)

Opus Number Zoo

door Sabien Van Dale

  • Luciano Berio ontmoet prins Claus en prinses Beatrix, juni 1972

    foto: Rob Mieremet / Anefo

    Luciano Berio ontmoet prins Claus en prinses Beatrix, juni 1972

    foto: Rob Mieremet / Anefo

  • Luciano Berio ontmoet prins Claus en prinses Beatrix, juni 1972

    foto: Rob Mieremet / Anefo

    Luciano Berio ontmoet prins Claus en prinses Beatrix, juni 1972

    foto: Rob Mieremet / Anefo

Opus Number Zoo behoort tot de vroegste werken van Luciano Berio. Hoewel experimenteel van vorm, hoort de muziek stilistisch eerder thuis in de neoclassicistische invloedsfeer dan in het postmoderne taalgebruik van zijn latere composities. Berio verenigt hier een eeuwenoude traditie van moraliserende dierenfabels met een fenomeen uit de eerste helft van de twintigste eeuw, het zogenoemde ‘spreekgezang’. Dat betekent dat de tekst (van Rhoda Levine) niet wordt gezongen, maar dat de stem als klankelement in de compositie is verwerkt en dat er op wisselende toonhoogten en uitgeschreven ritmes wordt gedeclameerd. Vier deeltjes stellen een kort verhaal voor. De vertelling wordt over verschillende ‘sprekers’ (de instrumentalisten) verdeeld.

Berio’s Opus Number Zoo:

Barn Dance
Een vos steelt een kip en neemt haar mee naar een dans. Alles lijkt vrolijk, maar het eindigt abrupt: de kip is verdwenen – opgegeten.
Betekenis: Het klinkt licht en grappig, maar blijkt grimmig: achter vrolijk vermaak kan ook geweld of dood schuilgaan.

The Fawn
Een jong hert wordt geconfronteerd met oorlogsgeluiden: bommen, explosies, angst.
Betekenis: Een heel onverwacht contrast. Het onschuldige dier staat symbool voor de kwetsbaarheid van kinderen en natuur tegenover het geweld van de grotemensenwereld.

The Grey Mouse
Een muis waarschuwt haar jongen: ‘Pas op, wees voorzichtig, de tijd komt!’
Betekenis: Een soort moraliserend sprookje, als waarschuwing voor de onvermijdelijkheid van gevaren (of ouder worden, of de dood). 

Tom Cats
Twee katers vechten uit ijdelheid en afgunst. Uiteindelijk verliezen ze allebei hun staarten en snor­haren.
Betekenis: Een ironische les over zinloze rivaliteit en strijd. ­Niemand wint, beide blijven vernederd achter.

Opus Number Zoo behoort tot de vroegste werken van Luciano Berio. Hoewel experimenteel van vorm, hoort de muziek stilistisch eerder thuis in de neoclassicistische invloedsfeer dan in het postmoderne taalgebruik van zijn latere composities. Berio verenigt hier een eeuwenoude traditie van moraliserende dierenfabels met een fenomeen uit de eerste helft van de twintigste eeuw, het zogenoemde ‘spreekgezang’. Dat betekent dat de tekst (van Rhoda Levine) niet wordt gezongen, maar dat de stem als klankelement in de compositie is verwerkt en dat er op wisselende toonhoogten en uitgeschreven ritmes wordt gedeclameerd. Vier deeltjes stellen een kort verhaal voor. De vertelling wordt over verschillende ‘sprekers’ (de instrumentalisten) verdeeld.

Berio’s Opus Number Zoo:

Barn Dance
Een vos steelt een kip en neemt haar mee naar een dans. Alles lijkt vrolijk, maar het eindigt abrupt: de kip is verdwenen – opgegeten.
Betekenis: Het klinkt licht en grappig, maar blijkt grimmig: achter vrolijk vermaak kan ook geweld of dood schuilgaan.

The Fawn
Een jong hert wordt geconfronteerd met oorlogsgeluiden: bommen, explosies, angst.
Betekenis: Een heel onverwacht contrast. Het onschuldige dier staat symbool voor de kwetsbaarheid van kinderen en natuur tegenover het geweld van de grotemensenwereld.

The Grey Mouse
Een muis waarschuwt haar jongen: ‘Pas op, wees voorzichtig, de tijd komt!’
Betekenis: Een soort moraliserend sprookje, als waarschuwing voor de onvermijdelijkheid van gevaren (of ouder worden, of de dood). 

Tom Cats
Twee katers vechten uit ijdelheid en afgunst. Uiteindelijk verliezen ze allebei hun staarten en snor­haren.
Betekenis: Een ironische les over zinloze rivaliteit en strijd. ­Niemand wint, beide blijven vernederd achter.

door Sabien Van Dale

Gordon Jacob (1895-1984)

Partita

door Sabien Van Dale

Gordon Jacob wordt gerekend tot de meest gerespecteerde Britse fagottisten van de twintigste eeuw. Ondanks het vroege verlies van zijn vader en broer en opgelopen trauma’s als infanterist tijdens de Eerste Wereldoorlog weerspiegelt zijn muziek vooral humor, levenslust en nieuwsgierigheid. Jacob richtte zich op alle mogelijke aspecten van zijn instrument, als pedagoog, uitvoerder, componist en auteur van meerdere boeken over instrumentatie, blaasinstrumenten, orkestratie en compositie. De Partita voor fagot solo bestaat uit vijf onderdelen met elk een uniek karakter. Jacob demonstreert een uitgebreid gamma aan technieken, zowel instrumentaal als compositorisch. Hij beroept zich op oude basisvormen als de suite, klassieke dansen en karakterstukken. We herkennen bijvoorbeeld een prelude, een wals, een capriccio en zelfs een middeleeuws motet (Aria antiqua), maar dan wel gecomprimeerd tot hun kortst mogelijke versie. Vertrekkend vanuit traditionele en melodisch gerichte vormprincipes integreert Jacob een twintigste-eeuws kleurenpalet en uitdagende versieringen. Op die manier slaagt hij erin om complexe muziek te schrijven die tegelijk de klassieke voorbeelden respecteert en toegankelijk blijft voor de luisteraar.

Gordon Jacob wordt gerekend tot de meest gerespecteerde Britse fagottisten van de twintigste eeuw. Ondanks het vroege verlies van zijn vader en broer en opgelopen trauma’s als infanterist tijdens de Eerste Wereldoorlog weerspiegelt zijn muziek vooral humor, levenslust en nieuwsgierigheid. Jacob richtte zich op alle mogelijke aspecten van zijn instrument, als pedagoog, uitvoerder, componist en auteur van meerdere boeken over instrumentatie, blaasinstrumenten, orkestratie en compositie. De Partita voor fagot solo bestaat uit vijf onderdelen met elk een uniek karakter. Jacob demonstreert een uitgebreid gamma aan technieken, zowel instrumentaal als compositorisch. Hij beroept zich op oude basisvormen als de suite, klassieke dansen en karakterstukken. We herkennen bijvoorbeeld een prelude, een wals, een capriccio en zelfs een middeleeuws motet (Aria antiqua), maar dan wel gecomprimeerd tot hun kortst mogelijke versie. Vertrekkend vanuit traditionele en melodisch gerichte vormprincipes integreert Jacob een twintigste-eeuws kleurenpalet en uitdagende versieringen. Op die manier slaagt hij erin om complexe muziek te schrijven die tegelijk de klassieke voorbeelden respecteert en toegankelijk blijft voor de luisteraar.

door Sabien Van Dale

Antonín Dvořák (1841-1904)

‘Amerikaans’ kwartet

door Sabien Van Dale

  • Antonin Dvořák

    in 1882

    Antonin Dvořák

    in 1882

  • Antonin Dvořák

    in 1882

    Antonin Dvořák

    in 1882

Wenen was niet enkel een trekpleister voor ­ambi­tieuze musici als Reicha en Beethoven. Tot ver in de negentiende en zelfs daarna nog bleven de klassieke Weense meesters een lichtend voorbeeld voor tal van nieuwe generaties componisten. Ook de Bohemer ­Antonín Dvořák koesterde een oprechte bewondering voor Beethoven, Haydn, Schubert en bovenal Mozart, die hij als ‘zonneschijn’ omschreef. Met name zijn kamermuziekwerken geven blijk van een wonderlijke verbroedering tussen de oude klassieke Weense voorbeelden en de natuurlijke zangerigheid, vitaliteit en vrijheidsdrang van de Slavische cultuur. Het hoogtepunt van zijn faam bereikte Dvořák toen hij in 1892 het directeurschap aanvaardde van het Nationaal Conservatorium van New York. Zijn verblijf in Amerika ging gepaard met – naast lucratieve carrièremogelijkheden – nieuwe inspiratie en folkloristische invloeden, maar ook met sterke gevoelens van heimwee. Dvořák componeerde er enkele van zijn meest geliefde werken, met als voornaamste wapenfeit in de kamermuziek het beroemde Twaalfde strijkkwartet, bijgenaamd het ‘Amerikaanse’ kwartet. 

De zomer van 1893 brengt Dvořák met zijn familie en vrienden door in Spillville (Iowa), eigenlijk een vredige nederzetting van voornamelijk Tsjechische migranten. Twaalf dagen volstaan om de vier delen van het kwartet te voltooien. De teruggetrokkenheid van het platteland schept een lyrische, ingekeerde sfeer die elk deel tegelijk meeslepend en innig maakt. Het aanvangsthema van het eerste deel vormt de bindende factor voor het hele werk. Daarnaast lijken de ingevingen spontaan op te borrelen. De behoefte aan vrije natuur en vooral de hunkering naar de vertrouwde Boheemse omgeving (vaak verward met Amerikaanse folkloristische elementen) spreekt uit elke maat. Zo roept het tweede deel makkelijk de weidsheid op van de uitgestrekte vaderlandse steppe. Het derde deel voelt als een montere boswandeling met verwondering voor stilte, vogelroepen en andere natuurgeluiden. De Finale toont de eenvoudige vreugde van een feestende maar ook biddende dorpsgemeenschap. De bewerking voor vijf blaasinstrumenten is van de hand van David Walter, zelf hoboïst, componist en dirigent.

Wenen was niet enkel een trekpleister voor ­ambi­tieuze musici als Reicha en Beethoven. Tot ver in de negentiende en zelfs daarna nog bleven de klassieke Weense meesters een lichtend voorbeeld voor tal van nieuwe generaties componisten. Ook de Bohemer ­Antonín Dvořák koesterde een oprechte bewondering voor Beethoven, Haydn, Schubert en bovenal Mozart, die hij als ‘zonneschijn’ omschreef. Met name zijn kamermuziekwerken geven blijk van een wonderlijke verbroedering tussen de oude klassieke Weense voorbeelden en de natuurlijke zangerigheid, vitaliteit en vrijheidsdrang van de Slavische cultuur. Het hoogtepunt van zijn faam bereikte Dvořák toen hij in 1892 het directeurschap aanvaardde van het Nationaal Conservatorium van New York. Zijn verblijf in Amerika ging gepaard met – naast lucratieve carrièremogelijkheden – nieuwe inspiratie en folkloristische invloeden, maar ook met sterke gevoelens van heimwee. Dvořák componeerde er enkele van zijn meest geliefde werken, met als voornaamste wapenfeit in de kamermuziek het beroemde Twaalfde strijkkwartet, bijgenaamd het ‘Amerikaanse’ kwartet. 

De zomer van 1893 brengt Dvořák met zijn familie en vrienden door in Spillville (Iowa), eigenlijk een vredige nederzetting van voornamelijk Tsjechische migranten. Twaalf dagen volstaan om de vier delen van het kwartet te voltooien. De teruggetrokkenheid van het platteland schept een lyrische, ingekeerde sfeer die elk deel tegelijk meeslepend en innig maakt. Het aanvangsthema van het eerste deel vormt de bindende factor voor het hele werk. Daarnaast lijken de ingevingen spontaan op te borrelen. De behoefte aan vrije natuur en vooral de hunkering naar de vertrouwde Boheemse omgeving (vaak verward met Amerikaanse folkloristische elementen) spreekt uit elke maat. Zo roept het tweede deel makkelijk de weidsheid op van de uitgestrekte vaderlandse steppe. Het derde deel voelt als een montere boswandeling met verwondering voor stilte, vogelroepen en andere natuurgeluiden. De Finale toont de eenvoudige vreugde van een feestende maar ook biddende dorpsgemeenschap. De bewerking voor vijf blaasinstrumenten is van de hand van David Walter, zelf hoboïst, componist en dirigent.

  • Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

    Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

  • Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

    Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

door Sabien Van Dale

Anton Reicha (1770-1836)

Trio

door Sabien Van Dale

  • Anton Reicha

    Door: Jean-Marc Anglès

    Anton Reicha

    Door: Jean-Marc Anglès

  • Anton Reicha

    Door: Jean-Marc Anglès

    Anton Reicha

    Door: Jean-Marc Anglès

In de late achttiende eeuw was serieuze kamermuziek hoofdzakelijk voorbehouden aan strijkers. Dit heeft overwegend te maken met de lang heersende opvatting over het onderscheid tussen ‘instruments hauts’ en ‘bas’, zeg maar muziek voor binnenshuis (strijkers) en buitenshuis (blazers). Toch hield de Weens aristocratie er de gewoonte op na om blaasensembles uit te nodigen om hun verblijf op hun landelijke zomerhuizen op te vrolijken. Soms mochten deze muzikanten ook mee naar de stad. 

De uit Praag afkomstige Anton Reicha werd opgeleid in Bonn, waar hij bevriend raakte met zijn jonge leeftijdgenoot Ludwig van Beethoven. Reicha woonde slechts kort in Wenen (van 1802 tot 1808), waar hij zich liet opmerken als gelegenheidscomponist voor bruiloften en feesten. Nadien vestigde hij zich definitief in Parijs, waar hij naam maakte als theoreticus en muziekpedagoog aan de École Royale de Musique. Reicha componeerde talloze kamermuziekwerken met blaas­instrumenten in de hoofdrol. Tijdens zijn Parijse periode schreef hij maar liefst vijfentwintig blaaskwintetten, tegenwoordig beschouwd als de eerste ernstige werken voor een dergelijke bezetting. De trio’s van zijn opus 93 zijn geschreven voor twee hoorns en fagot (of cello) en ademen de stijl van Weense voorbeelden als Joseph Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart of Antonio Salieri. De virtuositeit van de hoornpartijen is opmerkelijk, zeker als men bedenkt dat deze muziek oorspronkelijk op natuurhoorns (zonder kleppensysteem) werd uitgevoerd. Deze partituur gaat de technische uitdagingen niet uit de weg en etaleert een rijk expressief palet.

In de late achttiende eeuw was serieuze kamermuziek hoofdzakelijk voorbehouden aan strijkers. Dit heeft overwegend te maken met de lang heersende opvatting over het onderscheid tussen ‘instruments hauts’ en ‘bas’, zeg maar muziek voor binnenshuis (strijkers) en buitenshuis (blazers). Toch hield de Weens aristocratie er de gewoonte op na om blaasensembles uit te nodigen om hun verblijf op hun landelijke zomerhuizen op te vrolijken. Soms mochten deze muzikanten ook mee naar de stad. 

De uit Praag afkomstige Anton Reicha werd opgeleid in Bonn, waar hij bevriend raakte met zijn jonge leeftijdgenoot Ludwig van Beethoven. Reicha woonde slechts kort in Wenen (van 1802 tot 1808), waar hij zich liet opmerken als gelegenheidscomponist voor bruiloften en feesten. Nadien vestigde hij zich definitief in Parijs, waar hij naam maakte als theoreticus en muziekpedagoog aan de École Royale de Musique. Reicha componeerde talloze kamermuziekwerken met blaas­instrumenten in de hoofdrol. Tijdens zijn Parijse periode schreef hij maar liefst vijfentwintig blaaskwintetten, tegenwoordig beschouwd als de eerste ernstige werken voor een dergelijke bezetting. De trio’s van zijn opus 93 zijn geschreven voor twee hoorns en fagot (of cello) en ademen de stijl van Weense voorbeelden als Joseph Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart of Antonio Salieri. De virtuositeit van de hoornpartijen is opmerkelijk, zeker als men bedenkt dat deze muziek oorspronkelijk op natuurhoorns (zonder kleppensysteem) werd uitgevoerd. Deze partituur gaat de technische uitdagingen niet uit de weg en etaleert een rijk expressief palet.

door Sabien Van Dale

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Kwintet

door Sabien Van Dale

  • Ludwig van Beethoven

    anoniem

    Ludwig van Beethoven

    anoniem

  • Ludwig van Beethoven

    anoniem

    Ludwig van Beethoven

    anoniem

Ondanks de beperkingen die inherent waren aan de achttiende-eeuwse hoorns, weet ook Beethoven overtuigend om te springen met trefzeker geplaatste climaxen in zijn Kwin­tet voor hobo, fagot en drie hoorns. Het algemene ­onderhoudende karakter sluit aan bij Beethovens vroege Weense periode. Het manuscript is onvolledig overgeleverd. Van de bewaarde bladzijden bekoort het eerste deel (waaronder enkele ontbrekende maten die nadien zijn aangevuld door Leopold Alexander Zellner) door een ongedwongen charme. Het tweede deel is teder en galant van aard. Een derde deel werd door Beethoven om onbekende reden voortijdig afgebroken na negentien maten. Mogelijk is er ook een vierde deel geweest.

Ondanks de beperkingen die inherent waren aan de achttiende-eeuwse hoorns, weet ook Beethoven overtuigend om te springen met trefzeker geplaatste climaxen in zijn Kwin­tet voor hobo, fagot en drie hoorns. Het algemene ­onderhoudende karakter sluit aan bij Beethovens vroege Weense periode. Het manuscript is onvolledig overgeleverd. Van de bewaarde bladzijden bekoort het eerste deel (waaronder enkele ontbrekende maten die nadien zijn aangevuld door Leopold Alexander Zellner) door een ongedwongen charme. Het tweede deel is teder en galant van aard. Een derde deel werd door Beethoven om onbekende reden voortijdig afgebroken na negentien maten. Mogelijk is er ook een vierde deel geweest.

door Sabien Van Dale

Luciano Berio (1925-2003)

Opus Number Zoo

door Sabien Van Dale

  • Luciano Berio ontmoet prins Claus en prinses Beatrix, juni 1972

    foto: Rob Mieremet / Anefo

    Luciano Berio ontmoet prins Claus en prinses Beatrix, juni 1972

    foto: Rob Mieremet / Anefo

  • Luciano Berio ontmoet prins Claus en prinses Beatrix, juni 1972

    foto: Rob Mieremet / Anefo

    Luciano Berio ontmoet prins Claus en prinses Beatrix, juni 1972

    foto: Rob Mieremet / Anefo

Opus Number Zoo behoort tot de vroegste werken van Luciano Berio. Hoewel experimenteel van vorm, hoort de muziek stilistisch eerder thuis in de neoclassicistische invloedsfeer dan in het postmoderne taalgebruik van zijn latere composities. Berio verenigt hier een eeuwenoude traditie van moraliserende dierenfabels met een fenomeen uit de eerste helft van de twintigste eeuw, het zogenoemde ‘spreekgezang’. Dat betekent dat de tekst (van Rhoda Levine) niet wordt gezongen, maar dat de stem als klankelement in de compositie is verwerkt en dat er op wisselende toonhoogten en uitgeschreven ritmes wordt gedeclameerd. Vier deeltjes stellen een kort verhaal voor. De vertelling wordt over verschillende ‘sprekers’ (de instrumentalisten) verdeeld.

Berio’s Opus Number Zoo:

Barn Dance
Een vos steelt een kip en neemt haar mee naar een dans. Alles lijkt vrolijk, maar het eindigt abrupt: de kip is verdwenen – opgegeten.
Betekenis: Het klinkt licht en grappig, maar blijkt grimmig: achter vrolijk vermaak kan ook geweld of dood schuilgaan.

The Fawn
Een jong hert wordt geconfronteerd met oorlogsgeluiden: bommen, explosies, angst.
Betekenis: Een heel onverwacht contrast. Het onschuldige dier staat symbool voor de kwetsbaarheid van kinderen en natuur tegenover het geweld van de grotemensenwereld.

The Grey Mouse
Een muis waarschuwt haar jongen: ‘Pas op, wees voorzichtig, de tijd komt!’
Betekenis: Een soort moraliserend sprookje, als waarschuwing voor de onvermijdelijkheid van gevaren (of ouder worden, of de dood). 

Tom Cats
Twee katers vechten uit ijdelheid en afgunst. Uiteindelijk verliezen ze allebei hun staarten en snor­haren.
Betekenis: Een ironische les over zinloze rivaliteit en strijd. ­Niemand wint, beide blijven vernederd achter.

Opus Number Zoo behoort tot de vroegste werken van Luciano Berio. Hoewel experimenteel van vorm, hoort de muziek stilistisch eerder thuis in de neoclassicistische invloedsfeer dan in het postmoderne taalgebruik van zijn latere composities. Berio verenigt hier een eeuwenoude traditie van moraliserende dierenfabels met een fenomeen uit de eerste helft van de twintigste eeuw, het zogenoemde ‘spreekgezang’. Dat betekent dat de tekst (van Rhoda Levine) niet wordt gezongen, maar dat de stem als klankelement in de compositie is verwerkt en dat er op wisselende toonhoogten en uitgeschreven ritmes wordt gedeclameerd. Vier deeltjes stellen een kort verhaal voor. De vertelling wordt over verschillende ‘sprekers’ (de instrumentalisten) verdeeld.

Berio’s Opus Number Zoo:

Barn Dance
Een vos steelt een kip en neemt haar mee naar een dans. Alles lijkt vrolijk, maar het eindigt abrupt: de kip is verdwenen – opgegeten.
Betekenis: Het klinkt licht en grappig, maar blijkt grimmig: achter vrolijk vermaak kan ook geweld of dood schuilgaan.

The Fawn
Een jong hert wordt geconfronteerd met oorlogsgeluiden: bommen, explosies, angst.
Betekenis: Een heel onverwacht contrast. Het onschuldige dier staat symbool voor de kwetsbaarheid van kinderen en natuur tegenover het geweld van de grotemensenwereld.

The Grey Mouse
Een muis waarschuwt haar jongen: ‘Pas op, wees voorzichtig, de tijd komt!’
Betekenis: Een soort moraliserend sprookje, als waarschuwing voor de onvermijdelijkheid van gevaren (of ouder worden, of de dood). 

Tom Cats
Twee katers vechten uit ijdelheid en afgunst. Uiteindelijk verliezen ze allebei hun staarten en snor­haren.
Betekenis: Een ironische les over zinloze rivaliteit en strijd. ­Niemand wint, beide blijven vernederd achter.

door Sabien Van Dale

Gordon Jacob (1895-1984)

Partita

door Sabien Van Dale

Gordon Jacob wordt gerekend tot de meest gerespecteerde Britse fagottisten van de twintigste eeuw. Ondanks het vroege verlies van zijn vader en broer en opgelopen trauma’s als infanterist tijdens de Eerste Wereldoorlog weerspiegelt zijn muziek vooral humor, levenslust en nieuwsgierigheid. Jacob richtte zich op alle mogelijke aspecten van zijn instrument, als pedagoog, uitvoerder, componist en auteur van meerdere boeken over instrumentatie, blaasinstrumenten, orkestratie en compositie. De Partita voor fagot solo bestaat uit vijf onderdelen met elk een uniek karakter. Jacob demonstreert een uitgebreid gamma aan technieken, zowel instrumentaal als compositorisch. Hij beroept zich op oude basisvormen als de suite, klassieke dansen en karakterstukken. We herkennen bijvoorbeeld een prelude, een wals, een capriccio en zelfs een middeleeuws motet (Aria antiqua), maar dan wel gecomprimeerd tot hun kortst mogelijke versie. Vertrekkend vanuit traditionele en melodisch gerichte vormprincipes integreert Jacob een twintigste-eeuws kleurenpalet en uitdagende versieringen. Op die manier slaagt hij erin om complexe muziek te schrijven die tegelijk de klassieke voorbeelden respecteert en toegankelijk blijft voor de luisteraar.

Gordon Jacob wordt gerekend tot de meest gerespecteerde Britse fagottisten van de twintigste eeuw. Ondanks het vroege verlies van zijn vader en broer en opgelopen trauma’s als infanterist tijdens de Eerste Wereldoorlog weerspiegelt zijn muziek vooral humor, levenslust en nieuwsgierigheid. Jacob richtte zich op alle mogelijke aspecten van zijn instrument, als pedagoog, uitvoerder, componist en auteur van meerdere boeken over instrumentatie, blaasinstrumenten, orkestratie en compositie. De Partita voor fagot solo bestaat uit vijf onderdelen met elk een uniek karakter. Jacob demonstreert een uitgebreid gamma aan technieken, zowel instrumentaal als compositorisch. Hij beroept zich op oude basisvormen als de suite, klassieke dansen en karakterstukken. We herkennen bijvoorbeeld een prelude, een wals, een capriccio en zelfs een middeleeuws motet (Aria antiqua), maar dan wel gecomprimeerd tot hun kortst mogelijke versie. Vertrekkend vanuit traditionele en melodisch gerichte vormprincipes integreert Jacob een twintigste-eeuws kleurenpalet en uitdagende versieringen. Op die manier slaagt hij erin om complexe muziek te schrijven die tegelijk de klassieke voorbeelden respecteert en toegankelijk blijft voor de luisteraar.

door Sabien Van Dale

Antonín Dvořák (1841-1904)

‘Amerikaans’ kwartet

door Sabien Van Dale

  • Antonin Dvořák

    in 1882

    Antonin Dvořák

    in 1882

  • Antonin Dvořák

    in 1882

    Antonin Dvořák

    in 1882

Wenen was niet enkel een trekpleister voor ­ambi­tieuze musici als Reicha en Beethoven. Tot ver in de negentiende en zelfs daarna nog bleven de klassieke Weense meesters een lichtend voorbeeld voor tal van nieuwe generaties componisten. Ook de Bohemer ­Antonín Dvořák koesterde een oprechte bewondering voor Beethoven, Haydn, Schubert en bovenal Mozart, die hij als ‘zonneschijn’ omschreef. Met name zijn kamermuziekwerken geven blijk van een wonderlijke verbroedering tussen de oude klassieke Weense voorbeelden en de natuurlijke zangerigheid, vitaliteit en vrijheidsdrang van de Slavische cultuur. Het hoogtepunt van zijn faam bereikte Dvořák toen hij in 1892 het directeurschap aanvaardde van het Nationaal Conservatorium van New York. Zijn verblijf in Amerika ging gepaard met – naast lucratieve carrièremogelijkheden – nieuwe inspiratie en folkloristische invloeden, maar ook met sterke gevoelens van heimwee. Dvořák componeerde er enkele van zijn meest geliefde werken, met als voornaamste wapenfeit in de kamermuziek het beroemde Twaalfde strijkkwartet, bijgenaamd het ‘Amerikaanse’ kwartet. 

De zomer van 1893 brengt Dvořák met zijn familie en vrienden door in Spillville (Iowa), eigenlijk een vredige nederzetting van voornamelijk Tsjechische migranten. Twaalf dagen volstaan om de vier delen van het kwartet te voltooien. De teruggetrokkenheid van het platteland schept een lyrische, ingekeerde sfeer die elk deel tegelijk meeslepend en innig maakt. Het aanvangsthema van het eerste deel vormt de bindende factor voor het hele werk. Daarnaast lijken de ingevingen spontaan op te borrelen. De behoefte aan vrije natuur en vooral de hunkering naar de vertrouwde Boheemse omgeving (vaak verward met Amerikaanse folkloristische elementen) spreekt uit elke maat. Zo roept het tweede deel makkelijk de weidsheid op van de uitgestrekte vaderlandse steppe. Het derde deel voelt als een montere boswandeling met verwondering voor stilte, vogelroepen en andere natuurgeluiden. De Finale toont de eenvoudige vreugde van een feestende maar ook biddende dorpsgemeenschap. De bewerking voor vijf blaasinstrumenten is van de hand van David Walter, zelf hoboïst, componist en dirigent.

Wenen was niet enkel een trekpleister voor ­ambi­tieuze musici als Reicha en Beethoven. Tot ver in de negentiende en zelfs daarna nog bleven de klassieke Weense meesters een lichtend voorbeeld voor tal van nieuwe generaties componisten. Ook de Bohemer ­Antonín Dvořák koesterde een oprechte bewondering voor Beethoven, Haydn, Schubert en bovenal Mozart, die hij als ‘zonneschijn’ omschreef. Met name zijn kamermuziekwerken geven blijk van een wonderlijke verbroedering tussen de oude klassieke Weense voorbeelden en de natuurlijke zangerigheid, vitaliteit en vrijheidsdrang van de Slavische cultuur. Het hoogtepunt van zijn faam bereikte Dvořák toen hij in 1892 het directeurschap aanvaardde van het Nationaal Conservatorium van New York. Zijn verblijf in Amerika ging gepaard met – naast lucratieve carrièremogelijkheden – nieuwe inspiratie en folkloristische invloeden, maar ook met sterke gevoelens van heimwee. Dvořák componeerde er enkele van zijn meest geliefde werken, met als voornaamste wapenfeit in de kamermuziek het beroemde Twaalfde strijkkwartet, bijgenaamd het ‘Amerikaanse’ kwartet. 

De zomer van 1893 brengt Dvořák met zijn familie en vrienden door in Spillville (Iowa), eigenlijk een vredige nederzetting van voornamelijk Tsjechische migranten. Twaalf dagen volstaan om de vier delen van het kwartet te voltooien. De teruggetrokkenheid van het platteland schept een lyrische, ingekeerde sfeer die elk deel tegelijk meeslepend en innig maakt. Het aanvangsthema van het eerste deel vormt de bindende factor voor het hele werk. Daarnaast lijken de ingevingen spontaan op te borrelen. De behoefte aan vrije natuur en vooral de hunkering naar de vertrouwde Boheemse omgeving (vaak verward met Amerikaanse folkloristische elementen) spreekt uit elke maat. Zo roept het tweede deel makkelijk de weidsheid op van de uitgestrekte vaderlandse steppe. Het derde deel voelt als een montere boswandeling met verwondering voor stilte, vogelroepen en andere natuurgeluiden. De Finale toont de eenvoudige vreugde van een feestende maar ook biddende dorpsgemeenschap. De bewerking voor vijf blaasinstrumenten is van de hand van David Walter, zelf hoboïst, componist en dirigent.

  • Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

    Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

  • Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

    Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

Antonín Dvořáks zomerverblijf in Spillvillle

door Sabien Van Dale