Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

De rijke solistentraditie in Brahms’ Vioolconcert

door Johan Giskes
27 sep. 2022 27 september 2022

Brahms’ Vioolconcert werd aanvankelijk wel beschouwd als een concert ‘tegen de viool’, maar behoort inmiddels al lang tot de meest uitgevoerde werken in het genre. De uitvoeringen van Leonidas Kavakos deze maand met het Concertgebouworkest maken deel uit van een boeiende speeltraditie.

Johannes Brahms (1833-1897) componeerde zijn Vioolconcert in D groot, o­pus 77 in 1878. Twaalf jaar later, in 1890, stond het voor het eerst op de lessenaars bij het Concertgebouworkest. Solist was de uit Frankfurt afkomstige Hugo Heermann (1844-1935), die het in Amsterdam al eerder had gespeeld. De eerste chef-diri­gent van het orkest, Willem Kes, stond op de bok.

Van groter historisch belang was het eenmalige optreden van Joseph Joachim (1831-1907). Deze legendarische violist, vioolpedagoog, componist en dirigent had niet alleen Brahms geholpen bij de totstandkoming van het stuk, vooral met betrekking tot de praktische uitvoerbaarheid, en het op nieuwjaarsdag 1879 in Leipzig ten doop gehouden, maar er vervolgens ook telkens opnieuw een muzikaal pleidooi voor gehouden. Op 7 februari 1896 deed hij dit met het Concertgebouworkest en een jonge Willem Mengelberg.

Johannes Brahms (1833-1897) componeerde zijn Vioolconcert in D groot, o­pus 77 in 1878. Twaalf jaar later, in 1890, stond het voor het eerst op de lessenaars bij het Concertgebouworkest. Solist was de uit Frankfurt afkomstige Hugo Heermann (1844-1935), die het in Amsterdam al eerder had gespeeld. De eerste chef-diri­gent van het orkest, Willem Kes, stond op de bok.

Van groter historisch belang was het eenmalige optreden van Joseph Joachim (1831-1907). Deze legendarische violist, vioolpedagoog, componist en dirigent had niet alleen Brahms geholpen bij de totstandkoming van het stuk, vooral met betrekking tot de praktische uitvoerbaarheid, en het op nieuwjaarsdag 1879 in Leipzig ten doop gehouden, maar er vervolgens ook telkens opnieuw een muzikaal pleidooi voor gehouden. Op 7 februari 1896 deed hij dit met het Concertgebouworkest en een jonge Willem Mengelberg.

  • Johannes Brahms

    Johannes Brahms

  • Johannes Brahms

    Johannes Brahms

De musicus en recensent Simon van Milligen toonde zich in De Amsterdammer niet zo positief over de compositie: ‘zonder Joachim [zou] dit werk wellicht nooit sterk de aandacht getrokken hebben, want Brahms wordt ons hier niet in “höchster Potenz” geopenbaard, en het wil mij steeds voorkomen dat de technische moeielijkheden meer voor een ander instrument dan wel voor viool gedacht zijn m.a.w. deze compositie lijkt mij voor viool alles behalve practisch geschreven.’ Wel was de recensent onder de indruk van de ‘adel van stijl’ wat de artistieke voordracht betrof.

In het Algemeen Handelsblad stond te lezen dat het ‘degelijk, weldoordacht werk’ een voor een viool­concert haast te symfonisch karakter had en ‘te breed en te zwaar’ was om de criticus te boeien, zelfs al werd het door Joachim gespeeld.

‘Het is een werk, in staat velen tot de Brahm’sche muze te bekeeren.’

Het muziektijdschrift Caecilia van 5 juni 1879 had naar aanleiding van de eerste uitvoering in Amsterdam, door Joachim en onder leiding van Johannes Verhulst op 25 mei, al veel positiever geoordeeld: ‘Het is een werk, in staat velen tot de Brahm’sche muze te bekeeren. […] Het is geen concert om te brilleeren; het is, zooals van Brahms te verwachten is, het muzikale, dat op den voorgrond staat.’ De muziek was nog in manuscript!

Een partituur vertelt

In het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag bevindt zich de directie­partituur die Willem Mengelberg vanaf 1896 heeft gebruikt. Het is de editie die in 1879 in Berlijn was verschenen. Zoals bij Mengelberg gebruikelijk bevat ook deze partituur veel aantekeningen, hoofdzakelijk in dik blauw en rood potlood. Ze tonen gedetailleerd zijn interpretatieopvatting via tempoaanduidingen, karakteriseringen als ‘singen’, ‘fest’, ‘fliessend’, ‘klagend’, ‘leises p’ [piano], dynamische toevoegingen en speelaanduidingen - bijvoorbeeld met welk gedeelte van de strijkstok respectievelijk op welke wijze gespeeld moet worden.

De tempo­aanduidingen betreffen de door Mengelberg gewenste tempi en die van verschillende solisten. Om die zo goed mogelijk te begeleiden, verdeelde Mengel­berg de strijkers in tutti, allen, en in soli, enkele spelers. Bij fortissimi [zeer luide passages] in de orkestgedeelten versterkte Mengelberg de houtblazers.

De musicus en recensent Simon van Milligen toonde zich in De Amsterdammer niet zo positief over de compositie: ‘zonder Joachim [zou] dit werk wellicht nooit sterk de aandacht getrokken hebben, want Brahms wordt ons hier niet in “höchster Potenz” geopenbaard, en het wil mij steeds voorkomen dat de technische moeielijkheden meer voor een ander instrument dan wel voor viool gedacht zijn m.a.w. deze compositie lijkt mij voor viool alles behalve practisch geschreven.’ Wel was de recensent onder de indruk van de ‘adel van stijl’ wat de artistieke voordracht betrof.

In het Algemeen Handelsblad stond te lezen dat het ‘degelijk, weldoordacht werk’ een voor een viool­concert haast te symfonisch karakter had en ‘te breed en te zwaar’ was om de criticus te boeien, zelfs al werd het door Joachim gespeeld.

‘Het is een werk, in staat velen tot de Brahm’sche muze te bekeeren.’

Het muziektijdschrift Caecilia van 5 juni 1879 had naar aanleiding van de eerste uitvoering in Amsterdam, door Joachim en onder leiding van Johannes Verhulst op 25 mei, al veel positiever geoordeeld: ‘Het is een werk, in staat velen tot de Brahm’sche muze te bekeeren. […] Het is geen concert om te brilleeren; het is, zooals van Brahms te verwachten is, het muzikale, dat op den voorgrond staat.’ De muziek was nog in manuscript!

Een partituur vertelt

In het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag bevindt zich de directie­partituur die Willem Mengelberg vanaf 1896 heeft gebruikt. Het is de editie die in 1879 in Berlijn was verschenen. Zoals bij Mengelberg gebruikelijk bevat ook deze partituur veel aantekeningen, hoofdzakelijk in dik blauw en rood potlood. Ze tonen gedetailleerd zijn interpretatieopvatting via tempoaanduidingen, karakteriseringen als ‘singen’, ‘fest’, ‘fliessend’, ‘klagend’, ‘leises p’ [piano], dynamische toevoegingen en speelaanduidingen - bijvoorbeeld met welk gedeelte van de strijkstok respectievelijk op welke wijze gespeeld moet worden.

De tempo­aanduidingen betreffen de door Mengelberg gewenste tempi en die van verschillende solisten. Om die zo goed mogelijk te begeleiden, verdeelde Mengel­berg de strijkers in tutti, allen, en in soli, enkele spelers. Bij fortissimi [zeer luide passages] in de orkestgedeelten versterkte Mengelberg de houtblazers.

  • Mengelberg-partituur, archief Willem Mengelberg

    collectie Nederlands Muziek Instituut, Haags Gemeentearchief

    Mengelberg-partituur, archief Willem Mengelberg

    collectie Nederlands Muziek Instituut, Haags Gemeentearchief

  • Mengelberg-partituur, archief Willem Mengelberg

    collectie Nederlands Muziek Instituut, Haags Gemeentearchief

    Mengelberg-partituur, archief Willem Mengelberg

    collectie Nederlands Muziek Instituut, Haags Gemeentearchief

Bijzonder is de aantekening tegen het einde van het eerste deel: ‘Sehr leise (Joachim)’, en die bij het begin: ‘Ruhiges Tempo nach Brahms selbst 92’ – dat wil in dit geval zeggen een metro­noomtempo van 92 kwart­noten per minuut – en ‘ = 96-100’. De tempo- en voordrachtopvattingen van solisten lopen flink uiteen. Zo staat bij het begin van het derde deel genoteerd: [Henri] Marteau = 76-80, [Carl] Flesch 92-96, [Adolf] Busch ‘fröhlig’, ‘lustig’, [Fritz] Kreisler 92 ‘fest’, en = 84.

Bij het Poco più presto in het derde deel lopen de tempi nog sterker uiteen: Marteau = 112, Busch ‘flott’ = 152-144 en Kr[eisler] ‘halten 104’. Bronosław Huberman speelde ‘sehr flott 126’.

Als duur van het gehele stuk staat op twee plaatsen raadselachtig 30’ en een andere keer ‘Kreisler 30’’ aangegeven. Werd het stuk voorheen – Kreisler soleerde in 1905, 1909, 1911 en 1923 – sneller en lichter uitgevoerd? Herman Krebbers had er in 1943 volgens een aantekening 38 minuten voor nodig. Ten aanzien van Zoltán Székely noteerde Mengelberg onder andere ‘eerste deel te langzaam’ met de toevoeging ‘t geheel 39’ ?’. De Maasbode van 16 oktober 1940 vond dat Székely het concert teer speelde ‘met een zeer ernstige, stille tragiek’. Beperkte verschillen in uitvoeringsduur kunnen ook worden veroorzaakt als een solist een eigen cadens speelde of een andere dan de vaak gebruikte van Joseph Joachim.

Jonge talenten

Op 13 en 15 april 1943 trad een jeugdige Herman Krebbers (1923-2018) voor het eerst in Brahms’ concert op. Het Volk rekende hem op grond hiervan en van een eerder optreden met Beethoven tot een violist van uitzonderlijke klasse, die in het zware werk van Brahms ‘een speels genie’ liet tintelen en het een ‘doorzichtige lichtheid’ wist mee te geven. ‘Jammer was, dat Mengelberg zijn Brahms het volle pond bleef geven, waardoor men soms een omgekeerde vertoning van “Watt en Half Watt” beleefde, maar niet zo humoristisch....’

De uitvoering in Den Haag moet op alle fronten magistraal zijn geweest.

De cadens, van de hand van Krebbers’ leraar Oskar Back, werd schitterend gespeeld. Herman Krebbers zou het concert tijdens zijn carrière in totaal negentien keer uitvoeren met het Concertgebouworkest, waarvan hij in 1962 concertmeester werd. De radio-­opname van 13 april 1943 is op cd uitgebracht.

Een andere onvergetelijke nog jonge violist, Yehudi Menuhin (1916-1999), speelde Brahms’ o­pus op 23 april 1938 voor het eerst onder Mengelbergs leiding. De uitvoering in Den Haag moet op alle fronten magistraal zijn geweest. Volgens Het Vaderland kwam dit mede door het spel van het orkest, geïnspireerd door dirigent én solist. Na het eerste deel applaudisseerden er orkestleden... Vóór de pauze had Menuhin al opgetreden in de vioolconcerten van Schumann en Mendelssohn! Hij zou het concert van Brahms na de Tweede Wereldoorlog nog enkele keren uitvoeren, met Pierre Monteux respectievelijk Bernard Haitink.

Herbezinning

Ook na de periode Mengelberg bleef het Vioolconcert vaak geprogrammeerd. In maart 1996 vonden vier opmerkelijke uitvoeringen plaats met Gidon Kremer onder leiding van Nikolaus Harnoncourt. Later verscheen een opname van deze samenwerking op cd, samen met een registratie van Brahms’ Concert voor viool, cello en orkest. De opname van het Vioolconcert laat een lichte, ademende vertolking horen. De gespeelde cadens is van George Enescu (1881-1955), Menuhins leermeester, die in 1911 ook zelf twee keer met het concert en het orkest onder leiding van Willem Mengel­berg had opgetreden.

De meningen van de muziekrecensenten liepen in 1996 over het gehoorde flink uiteen. De Volkskrant kopte ‘Verstandshuwelijk Kremer en Brahms’. De recensent vond dat Kremer ‘met zijn kale, intense toon het Vioolconcert vrijwel geheel van warmte en levensvreugde’ ontdeed. ‘Het aandeel van Harnoncourt ging gebukt onder een soortgelijke eenzijdigheid’. Volgens het Noordhollands Dagblad begon Kremer tamelijk wild en onbesuisd: hij ‘worstelde met (linkerhand-)technieken en zelfs zijn strijkstok schoot meer dan eens van de snaren.’ Emile Wennekes daarentegen vond het in de NRC een ‘uiterst sensitieve vertolking’. Gidon Kremer ‘poogde zo fijnzinnig mogelijk en met een gedoseerd vibrato zijn dolce-­passages te spelen’, die soms echter door accenten van houtblazers werden overstemd.

Misschien had de poging om los te komen van een overgeromantiseerde traditie niet bij alle concerten helemaal succes en moest de terechte vermindering van het vibrato bij de solist wennen. De cd laat horen dat er in ieder geval sprake was van een belangwekkende interpretatie.

Het Concertgebouworkest kent boeiende artistieke tradities ten aanzien van composities met solisten. Veel aspecten omtrent Brahms’ Vioolconcert zijn hier nog onbelicht gebleven, zoals de optredens van sterren als Yelli d’Arányi (achternicht van Joachim), Isaac Stern, Jascha Heifetz, Itzhak Perlman, David Oistrach, Viktor Lieberman, Maxim Vengerov, Vadim Repin, Leonidas Kavakos (in 2009) en Isabelle Faust, solerende concertmeesters en zelfs enkele andere orkestviolisten die zich in Brahms’ concert lieten horen.

Bijzonder is de aantekening tegen het einde van het eerste deel: ‘Sehr leise (Joachim)’, en die bij het begin: ‘Ruhiges Tempo nach Brahms selbst 92’ – dat wil in dit geval zeggen een metro­noomtempo van 92 kwart­noten per minuut – en ‘ = 96-100’. De tempo- en voordrachtopvattingen van solisten lopen flink uiteen. Zo staat bij het begin van het derde deel genoteerd: [Henri] Marteau = 76-80, [Carl] Flesch 92-96, [Adolf] Busch ‘fröhlig’, ‘lustig’, [Fritz] Kreisler 92 ‘fest’, en = 84.

Bij het Poco più presto in het derde deel lopen de tempi nog sterker uiteen: Marteau = 112, Busch ‘flott’ = 152-144 en Kr[eisler] ‘halten 104’. Bronosław Huberman speelde ‘sehr flott 126’.

Als duur van het gehele stuk staat op twee plaatsen raadselachtig 30’ en een andere keer ‘Kreisler 30’’ aangegeven. Werd het stuk voorheen – Kreisler soleerde in 1905, 1909, 1911 en 1923 – sneller en lichter uitgevoerd? Herman Krebbers had er in 1943 volgens een aantekening 38 minuten voor nodig. Ten aanzien van Zoltán Székely noteerde Mengelberg onder andere ‘eerste deel te langzaam’ met de toevoeging ‘t geheel 39’ ?’. De Maasbode van 16 oktober 1940 vond dat Székely het concert teer speelde ‘met een zeer ernstige, stille tragiek’. Beperkte verschillen in uitvoeringsduur kunnen ook worden veroorzaakt als een solist een eigen cadens speelde of een andere dan de vaak gebruikte van Joseph Joachim.

Jonge talenten

Op 13 en 15 april 1943 trad een jeugdige Herman Krebbers (1923-2018) voor het eerst in Brahms’ concert op. Het Volk rekende hem op grond hiervan en van een eerder optreden met Beethoven tot een violist van uitzonderlijke klasse, die in het zware werk van Brahms ‘een speels genie’ liet tintelen en het een ‘doorzichtige lichtheid’ wist mee te geven. ‘Jammer was, dat Mengelberg zijn Brahms het volle pond bleef geven, waardoor men soms een omgekeerde vertoning van “Watt en Half Watt” beleefde, maar niet zo humoristisch....’

De uitvoering in Den Haag moet op alle fronten magistraal zijn geweest.

De cadens, van de hand van Krebbers’ leraar Oskar Back, werd schitterend gespeeld. Herman Krebbers zou het concert tijdens zijn carrière in totaal negentien keer uitvoeren met het Concertgebouworkest, waarvan hij in 1962 concertmeester werd. De radio-­opname van 13 april 1943 is op cd uitgebracht.

Een andere onvergetelijke nog jonge violist, Yehudi Menuhin (1916-1999), speelde Brahms’ o­pus op 23 april 1938 voor het eerst onder Mengelbergs leiding. De uitvoering in Den Haag moet op alle fronten magistraal zijn geweest. Volgens Het Vaderland kwam dit mede door het spel van het orkest, geïnspireerd door dirigent én solist. Na het eerste deel applaudisseerden er orkestleden... Vóór de pauze had Menuhin al opgetreden in de vioolconcerten van Schumann en Mendelssohn! Hij zou het concert van Brahms na de Tweede Wereldoorlog nog enkele keren uitvoeren, met Pierre Monteux respectievelijk Bernard Haitink.

Herbezinning

Ook na de periode Mengelberg bleef het Vioolconcert vaak geprogrammeerd. In maart 1996 vonden vier opmerkelijke uitvoeringen plaats met Gidon Kremer onder leiding van Nikolaus Harnoncourt. Later verscheen een opname van deze samenwerking op cd, samen met een registratie van Brahms’ Concert voor viool, cello en orkest. De opname van het Vioolconcert laat een lichte, ademende vertolking horen. De gespeelde cadens is van George Enescu (1881-1955), Menuhins leermeester, die in 1911 ook zelf twee keer met het concert en het orkest onder leiding van Willem Mengel­berg had opgetreden.

De meningen van de muziekrecensenten liepen in 1996 over het gehoorde flink uiteen. De Volkskrant kopte ‘Verstandshuwelijk Kremer en Brahms’. De recensent vond dat Kremer ‘met zijn kale, intense toon het Vioolconcert vrijwel geheel van warmte en levensvreugde’ ontdeed. ‘Het aandeel van Harnoncourt ging gebukt onder een soortgelijke eenzijdigheid’. Volgens het Noordhollands Dagblad begon Kremer tamelijk wild en onbesuisd: hij ‘worstelde met (linkerhand-)technieken en zelfs zijn strijkstok schoot meer dan eens van de snaren.’ Emile Wennekes daarentegen vond het in de NRC een ‘uiterst sensitieve vertolking’. Gidon Kremer ‘poogde zo fijnzinnig mogelijk en met een gedoseerd vibrato zijn dolce-­passages te spelen’, die soms echter door accenten van houtblazers werden overstemd.

Misschien had de poging om los te komen van een overgeromantiseerde traditie niet bij alle concerten helemaal succes en moest de terechte vermindering van het vibrato bij de solist wennen. De cd laat horen dat er in ieder geval sprake was van een belangwekkende interpretatie.

Het Concertgebouworkest kent boeiende artistieke tradities ten aanzien van composities met solisten. Veel aspecten omtrent Brahms’ Vioolconcert zijn hier nog onbelicht gebleven, zoals de optredens van sterren als Yelli d’Arányi (achternicht van Joachim), Isaac Stern, Jascha Heifetz, Itzhak Perlman, David Oistrach, Viktor Lieberman, Maxim Vengerov, Vadim Repin, Leonidas Kavakos (in 2009) en Isabelle Faust, solerende concertmeesters en zelfs enkele andere orkestviolisten die zich in Brahms’ concert lieten horen.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.