Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Barbara Kozelj en Thomas Beijer in Janáček, Dvořák en Beijer

Barbara Kozelj en Thomas Beijer in Janáček, Dvořák en Beijer

Kleine Zaal
02 mei 2023
20.15 uur

Print dit programma

Barbara Kozelj mezzosopraan
Thomas Beijer ­piano

Dit concert maakt deel uit van de series Spotlight en Vocaal II.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Ook interessant:
Thomas Beijer: ‘Mijn veelheid aan bezigheden hoort bij mij’
Boekentip Kreutzersonate (2001) van Margriet de Moor

Pjotr Tsjaikovski (1840-1893)

Geloof het niet, mijn vriend
uit ‘Zes liederen’, op. 6 (1869)
Mijn genie, mijn engel, mijn vriend (1857)
Zigeunerlied
uit ‘Twaalf liederen’, op. 60 (1886)
Verzoening
uit ‘Zes liederen’, op. 25 (1874-75)
Niemand behalve het eenzame hart
uit ‘Zes liederen’, op. 6

Leoš Janáček (1854-1928)

Herinneringen
De veldbloem
Zware last
Afscheid
De muzikanten
De steeg
Standvastigheid
uit ‘Moravische volkspoëzie in liederen’, JW 5/2 (1892-1901)

Serge Rachmaninoff (1873-1943)

Zing niet voor me, schoonheid
uit ‘Zes liederen’, op. 4 (1890-93)
Seringen
uit ‘Twaalf liederen’, op. 21 (1900-02)

pauze ± 21.00 uur

Thomas Beijer (1988)

Onbestemde aarde (2023)
vijf Sloveense liederen
wereldpremière; mogelijk ­gemaakt door het Compositie­opdrachten Fonds van Het ­Concertgebouw

Frédéric Chopin (1810-1849)

De wens
De droeve rivier
Knappe man
Ik wens wat ik niet heb
Mijn schat
uit ‘Poolse liederen’, op. 74 (1829)

Antonín Dvořák (1841-1904)

Mijn lied klinkt
Ai, hoe mijn triangel heerlijk klingelt
Rondom is het woud zo stil
Zuiver gestemd zijn de snaren
uit ‘Zigeunermelodieën’, op. 55 (1880)

einde ± 22.05 uur

Met dank aan het Compositie­opdrachten Fonds.

Kleine Zaal 02 mei 2023 20.15 uur

Barbara Kozelj mezzosopraan
Thomas Beijer ­piano

Dit concert maakt deel uit van de series Spotlight en Vocaal II.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Ook interessant:
Thomas Beijer: ‘Mijn veelheid aan bezigheden hoort bij mij’
Boekentip Kreutzersonate (2001) van Margriet de Moor

Pjotr Tsjaikovski (1840-1893)

Geloof het niet, mijn vriend
uit ‘Zes liederen’, op. 6 (1869)
Mijn genie, mijn engel, mijn vriend (1857)
Zigeunerlied
uit ‘Twaalf liederen’, op. 60 (1886)
Verzoening
uit ‘Zes liederen’, op. 25 (1874-75)
Niemand behalve het eenzame hart
uit ‘Zes liederen’, op. 6

Leoš Janáček (1854-1928)

Herinneringen
De veldbloem
Zware last
Afscheid
De muzikanten
De steeg
Standvastigheid
uit ‘Moravische volkspoëzie in liederen’, JW 5/2 (1892-1901)

Serge Rachmaninoff (1873-1943)

Zing niet voor me, schoonheid
uit ‘Zes liederen’, op. 4 (1890-93)
Seringen
uit ‘Twaalf liederen’, op. 21 (1900-02)

pauze ± 21.00 uur

Thomas Beijer (1988)

Onbestemde aarde (2023)
vijf Sloveense liederen
wereldpremière; mogelijk ­gemaakt door het Compositie­opdrachten Fonds van Het ­Concertgebouw

Frédéric Chopin (1810-1849)

De wens
De droeve rivier
Knappe man
Ik wens wat ik niet heb
Mijn schat
uit ‘Poolse liederen’, op. 74 (1829)

Antonín Dvořák (1841-1904)

Mijn lied klinkt
Ai, hoe mijn triangel heerlijk klingelt
Rondom is het woud zo stil
Zuiver gestemd zijn de snaren
uit ‘Zigeunermelodieën’, op. 55 (1880)

einde ± 22.05 uur

Met dank aan het Compositie­opdrachten Fonds.

Toelichting

Barbara Kozelj en Thomas Beijer in Janáček, Dvořák en Beijer

door Paul Janssen

‘We delen een grote liefde voor Slavische liederen’, zo verklaart pianist Thomas Beijer dit programma met mezzosopraan Barbara Kozelj. ‘Ze etaleren een soort naïviteit, bijna op het clichématige af, maar er zit altijd een twist in waardoor het veel grootser wordt dan het in eerste instantie lijkt. Ik heb er nooit helemaal mijn vinger op kunnen leggen.’

Desondanks kruipt Beijer in de huid van de Slavische componisten en klinken naast werk van Janáček, Dvořák, Rachmaninoff en Chopin onder de titel Onbestemde aarde zijn eigen, splinternieuwe Sloveense liederen.

‘We delen een grote liefde voor Slavische liederen’, zo verklaart pianist Thomas Beijer dit programma met mezzosopraan Barbara Kozelj. ‘Ze etaleren een soort naïviteit, bijna op het clichématige af, maar er zit altijd een twist in waardoor het veel grootser wordt dan het in eerste instantie lijkt. Ik heb er nooit helemaal mijn vinger op kunnen leggen.’

Desondanks kruipt Beijer in de huid van de Slavische componisten en klinken naast werk van Janáček, Dvořák, Rachmaninoff en Chopin onder de titel Onbestemde aarde zijn eigen, splinternieuwe Sloveense liederen.

Tsjaikovski

De reis door de Oost-Europese naïviteit en melancholie in de liedkunst begint bij Pjotr Tsjaikovski. Zijn liederen vormen niet het bekendste onderdeel van zijn oeuvre, maar hij schreef er meer dan honderd, die hij zelf vatte onder de verzamelnaam ‘romances’. Slechts Net, tol’ka tot, kto znal (‘Niemand behalve het eenzame hart’) - het Mignonlied Nur wer die Sehnsucht kennt van Goethe - is door de schitterende melodie uitgegroeid tot een evergreen.

Maar ook de andere romances, zoals Moj genij, moj angel, moj drug (‘Mijn genie, mijn engel, mijn vriend’), onderscheiden zich door de melodische gaven en emotionele uitdrukkingskracht van de componist.

Janáček

Leoš Janáček maakte pas na zijn vijftigste jaar werkelijk furore in Europa met zijn op volksmuziek en de Tsjechische spraak ­gebaseerde muziek. Toch legde hij de basis voor dat succes al veel eerder. Net als ­Antonín Dvořák en Bedřich Smetana verdiepte hij zich terdege in volks­muziek. Zo verzamelde hij vele Moravische volksliederen die hij in hun pure vorm registreerde.

‘Die laatste paar zinnen zijn vaak een mokerslag’

Uiteindelijk voegde hij er een geheel eigen piano­begeleiding aan toe. Het zijn liederen met eenvoudige teksten en een dramatische draai aan het slot. ‘Die laatste paar zinnen zijn vaak een mokerslag’, zo duidt Thomas Beijer de teksten. ‘Neem zo’n lied als Loučení (‘Afscheid’). Pas in de laatste zin wordt duidelijk dat het gaat om een geliefde die nooit meer terugkomt. Dat is de kracht van deze volkpoëzie.’

Rachmaninoff

Hoewel Serge Rachmaninoff voor zijn Zes romances, opus 4 ­teksten koos van gerenommeerde Russische dichters, is de inspiratie van de volkspoëzie niet ver weg. Zo is Ne poy, krasavica, pri mne (‘Zing niet voor me, schoonheid’) uiteindelijk een herinnering aan een verloren geliefde. Rachmaninoff laat de piano en de stem gelijkwaardig naast elkaar bestaan en vangt de emotie in een meesterlijk melancholisch mineur.

Ook de in 1902, kort na zijn succesvolle Tweede pianoconcert geschreven Twaalf romances, opus 21 zitten dicht tegen de volksmuziek aan. Vooral de bekendste van de set, het vijfde lied Siren (‘Seringen’), is een intieme schets over klein geluk vinden in eenzaamheid. Rachmaninoff zelf was bijzonder gesteld op deze romance; het is het enige lied van opus 21 dat hij bewerkte voor piano solo.

Beijer

Het zijn deze liederen die voor Thomas Beijer de inspiratie vormden voor zijn Onbestemde aarde, een cyclus van vijf Sloveense liederen. Hoewel er in eerste instantie niets Sloveens was aan de teksten, passen ze perfect tussen dit illustere gezelschap. ‘Ik heb geprobeerd gedichten te maken in de trant van de Tsjechische, Russische en Poolse dichters’, verklaart Beijer de procedure. ‘Barbara heeft ze in het Sloveens vertaald en die teksten heb ik op muziek gezet.’

‘Mijn criterium is dat alles mag in de kunst, als je maar hoort dat het van deze tijd is’

Beijer benadrukt dat de liederen zeker niet als pastiche bedoeld zijn, ook al zitten er heel duidelijke ‘knipogen’ in zoals het gebruik van de zigeunertoonladder en hebben de teksten een vergelijkbare naïviteit met een soms venijnige twist aan het slot. Zo bezingt het eerste lied al het moois dat de avondbries brengt; totdat in de laatste zin blijkt dat in het hart van de hoofdpersoon een ‘lege plek’ blijft omdat zijn geliefde hem is ontvallen.

‘Mijn criterium is dat alles mag in de kunst, als je maar wel hoort dat het werk van deze tijd is’, brengt de componist het spel tussen heden en verleden onder woorden. ‘Het hedendaagse is hoorbaar in de harmonieën.’

Chopin

Frédéric Chopin is vooral bekend van zijn pianowerken, maar schreef gedurende zijn hele leven liederen; de eerste toen hij zeventien jaar was en de laatste een jaar voor zijn dood. Van die liederen, nagenoeg allemaal op teksten van tijdgenoten die hij tot zijn vrienden kon rekenen, zijn er slechts twintig overgeleverd. Zeventien daarvan zagen in 1857 postuum het levenslicht als de Poolse liederen, opus 74. Chopin schreef ze waarschijnlijk vooral voor gebruik in familiekring, want hij voerde ze nimmer tijdens concerten uit.

Na publicatie werden ze nochtans snel populair. In de selectie die vandaag klinkt is het afsluitende lied, Moja pieszczotka (‘Mijn schat’), misschien wel het meest chopinesk met een mazurka in de piano als begeleiding van een simpel liefdeslied. 

Dvořák

De Zigeunermelodieën, opus 55 van Antonín Dvořák, een zevendelige cyclus op teksten van de Tsjechische dichter Adolf Heyduk, zijn kort samengevat een idealisering van het Roma-leven. De romantische visie op het zigeunerbestaan benadrukt de band tussen mens en natuur en onderstreept de menselijke behoefte aan muziek en vrijheid. Door de nadruk op vrijheid worden deze liederen ook wel uitgelegd als een allegorisch protest tegen de Habsburgse overheersing van Tsjechië.

Dvořák schreef de liederen in 1880 op verzoek van Gustav Walter, de fameuze tenor die verbonden was aan de Weense Hofoper. Hoewel er in de pianopartij soms verwijzingen naar bijvoorbeeld het cimbalom te horen zijn, vermeed Dvořák de valkuil om er echt ‘zigeunermuziek’ van te maken. Zijn inspiratie kwam zoals steeds uit de Tsjechische en Slowaakse volksmuziek. Het nu niet uitgevoerde vierde lied werd onder de titel Songs My Mother Taught Me een van de populairste composities van Dvořák.

Tsjaikovski

De reis door de Oost-Europese naïviteit en melancholie in de liedkunst begint bij Pjotr Tsjaikovski. Zijn liederen vormen niet het bekendste onderdeel van zijn oeuvre, maar hij schreef er meer dan honderd, die hij zelf vatte onder de verzamelnaam ‘romances’. Slechts Net, tol’ka tot, kto znal (‘Niemand behalve het eenzame hart’) - het Mignonlied Nur wer die Sehnsucht kennt van Goethe - is door de schitterende melodie uitgegroeid tot een evergreen.

Maar ook de andere romances, zoals Moj genij, moj angel, moj drug (‘Mijn genie, mijn engel, mijn vriend’), onderscheiden zich door de melodische gaven en emotionele uitdrukkingskracht van de componist.

Janáček

Leoš Janáček maakte pas na zijn vijftigste jaar werkelijk furore in Europa met zijn op volksmuziek en de Tsjechische spraak ­gebaseerde muziek. Toch legde hij de basis voor dat succes al veel eerder. Net als ­Antonín Dvořák en Bedřich Smetana verdiepte hij zich terdege in volks­muziek. Zo verzamelde hij vele Moravische volksliederen die hij in hun pure vorm registreerde.

‘Die laatste paar zinnen zijn vaak een mokerslag’

Uiteindelijk voegde hij er een geheel eigen piano­begeleiding aan toe. Het zijn liederen met eenvoudige teksten en een dramatische draai aan het slot. ‘Die laatste paar zinnen zijn vaak een mokerslag’, zo duidt Thomas Beijer de teksten. ‘Neem zo’n lied als Loučení (‘Afscheid’). Pas in de laatste zin wordt duidelijk dat het gaat om een geliefde die nooit meer terugkomt. Dat is de kracht van deze volkpoëzie.’

Rachmaninoff

Hoewel Serge Rachmaninoff voor zijn Zes romances, opus 4 ­teksten koos van gerenommeerde Russische dichters, is de inspiratie van de volkspoëzie niet ver weg. Zo is Ne poy, krasavica, pri mne (‘Zing niet voor me, schoonheid’) uiteindelijk een herinnering aan een verloren geliefde. Rachmaninoff laat de piano en de stem gelijkwaardig naast elkaar bestaan en vangt de emotie in een meesterlijk melancholisch mineur.

Ook de in 1902, kort na zijn succesvolle Tweede pianoconcert geschreven Twaalf romances, opus 21 zitten dicht tegen de volksmuziek aan. Vooral de bekendste van de set, het vijfde lied Siren (‘Seringen’), is een intieme schets over klein geluk vinden in eenzaamheid. Rachmaninoff zelf was bijzonder gesteld op deze romance; het is het enige lied van opus 21 dat hij bewerkte voor piano solo.

Beijer

Het zijn deze liederen die voor Thomas Beijer de inspiratie vormden voor zijn Onbestemde aarde, een cyclus van vijf Sloveense liederen. Hoewel er in eerste instantie niets Sloveens was aan de teksten, passen ze perfect tussen dit illustere gezelschap. ‘Ik heb geprobeerd gedichten te maken in de trant van de Tsjechische, Russische en Poolse dichters’, verklaart Beijer de procedure. ‘Barbara heeft ze in het Sloveens vertaald en die teksten heb ik op muziek gezet.’

‘Mijn criterium is dat alles mag in de kunst, als je maar hoort dat het van deze tijd is’

Beijer benadrukt dat de liederen zeker niet als pastiche bedoeld zijn, ook al zitten er heel duidelijke ‘knipogen’ in zoals het gebruik van de zigeunertoonladder en hebben de teksten een vergelijkbare naïviteit met een soms venijnige twist aan het slot. Zo bezingt het eerste lied al het moois dat de avondbries brengt; totdat in de laatste zin blijkt dat in het hart van de hoofdpersoon een ‘lege plek’ blijft omdat zijn geliefde hem is ontvallen.

‘Mijn criterium is dat alles mag in de kunst, als je maar wel hoort dat het werk van deze tijd is’, brengt de componist het spel tussen heden en verleden onder woorden. ‘Het hedendaagse is hoorbaar in de harmonieën.’

Chopin

Frédéric Chopin is vooral bekend van zijn pianowerken, maar schreef gedurende zijn hele leven liederen; de eerste toen hij zeventien jaar was en de laatste een jaar voor zijn dood. Van die liederen, nagenoeg allemaal op teksten van tijdgenoten die hij tot zijn vrienden kon rekenen, zijn er slechts twintig overgeleverd. Zeventien daarvan zagen in 1857 postuum het levenslicht als de Poolse liederen, opus 74. Chopin schreef ze waarschijnlijk vooral voor gebruik in familiekring, want hij voerde ze nimmer tijdens concerten uit.

Na publicatie werden ze nochtans snel populair. In de selectie die vandaag klinkt is het afsluitende lied, Moja pieszczotka (‘Mijn schat’), misschien wel het meest chopinesk met een mazurka in de piano als begeleiding van een simpel liefdeslied. 

Dvořák

De Zigeunermelodieën, opus 55 van Antonín Dvořák, een zevendelige cyclus op teksten van de Tsjechische dichter Adolf Heyduk, zijn kort samengevat een idealisering van het Roma-leven. De romantische visie op het zigeunerbestaan benadrukt de band tussen mens en natuur en onderstreept de menselijke behoefte aan muziek en vrijheid. Door de nadruk op vrijheid worden deze liederen ook wel uitgelegd als een allegorisch protest tegen de Habsburgse overheersing van Tsjechië.

Dvořák schreef de liederen in 1880 op verzoek van Gustav Walter, de fameuze tenor die verbonden was aan de Weense Hofoper. Hoewel er in de pianopartij soms verwijzingen naar bijvoorbeeld het cimbalom te horen zijn, vermeed Dvořák de valkuil om er echt ‘zigeunermuziek’ van te maken. Zijn inspiratie kwam zoals steeds uit de Tsjechische en Slowaakse volksmuziek. Het nu niet uitgevoerde vierde lied werd onder de titel Songs My Mother Taught Me een van de populairste composities van Dvořák.

door Paul Janssen

Barbara Kozelj en Thomas Beijer in Janáček, Dvořák en Beijer

door Paul Janssen

‘We delen een grote liefde voor Slavische liederen’, zo verklaart pianist Thomas Beijer dit programma met mezzosopraan Barbara Kozelj. ‘Ze etaleren een soort naïviteit, bijna op het clichématige af, maar er zit altijd een twist in waardoor het veel grootser wordt dan het in eerste instantie lijkt. Ik heb er nooit helemaal mijn vinger op kunnen leggen.’

Desondanks kruipt Beijer in de huid van de Slavische componisten en klinken naast werk van Janáček, Dvořák, Rachmaninoff en Chopin onder de titel Onbestemde aarde zijn eigen, splinternieuwe Sloveense liederen.

‘We delen een grote liefde voor Slavische liederen’, zo verklaart pianist Thomas Beijer dit programma met mezzosopraan Barbara Kozelj. ‘Ze etaleren een soort naïviteit, bijna op het clichématige af, maar er zit altijd een twist in waardoor het veel grootser wordt dan het in eerste instantie lijkt. Ik heb er nooit helemaal mijn vinger op kunnen leggen.’

Desondanks kruipt Beijer in de huid van de Slavische componisten en klinken naast werk van Janáček, Dvořák, Rachmaninoff en Chopin onder de titel Onbestemde aarde zijn eigen, splinternieuwe Sloveense liederen.

Tsjaikovski

De reis door de Oost-Europese naïviteit en melancholie in de liedkunst begint bij Pjotr Tsjaikovski. Zijn liederen vormen niet het bekendste onderdeel van zijn oeuvre, maar hij schreef er meer dan honderd, die hij zelf vatte onder de verzamelnaam ‘romances’. Slechts Net, tol’ka tot, kto znal (‘Niemand behalve het eenzame hart’) - het Mignonlied Nur wer die Sehnsucht kennt van Goethe - is door de schitterende melodie uitgegroeid tot een evergreen.

Maar ook de andere romances, zoals Moj genij, moj angel, moj drug (‘Mijn genie, mijn engel, mijn vriend’), onderscheiden zich door de melodische gaven en emotionele uitdrukkingskracht van de componist.

Janáček

Leoš Janáček maakte pas na zijn vijftigste jaar werkelijk furore in Europa met zijn op volksmuziek en de Tsjechische spraak ­gebaseerde muziek. Toch legde hij de basis voor dat succes al veel eerder. Net als ­Antonín Dvořák en Bedřich Smetana verdiepte hij zich terdege in volks­muziek. Zo verzamelde hij vele Moravische volksliederen die hij in hun pure vorm registreerde.

‘Die laatste paar zinnen zijn vaak een mokerslag’

Uiteindelijk voegde hij er een geheel eigen piano­begeleiding aan toe. Het zijn liederen met eenvoudige teksten en een dramatische draai aan het slot. ‘Die laatste paar zinnen zijn vaak een mokerslag’, zo duidt Thomas Beijer de teksten. ‘Neem zo’n lied als Loučení (‘Afscheid’). Pas in de laatste zin wordt duidelijk dat het gaat om een geliefde die nooit meer terugkomt. Dat is de kracht van deze volkpoëzie.’

Rachmaninoff

Hoewel Serge Rachmaninoff voor zijn Zes romances, opus 4 ­teksten koos van gerenommeerde Russische dichters, is de inspiratie van de volkspoëzie niet ver weg. Zo is Ne poy, krasavica, pri mne (‘Zing niet voor me, schoonheid’) uiteindelijk een herinnering aan een verloren geliefde. Rachmaninoff laat de piano en de stem gelijkwaardig naast elkaar bestaan en vangt de emotie in een meesterlijk melancholisch mineur.

Ook de in 1902, kort na zijn succesvolle Tweede pianoconcert geschreven Twaalf romances, opus 21 zitten dicht tegen de volksmuziek aan. Vooral de bekendste van de set, het vijfde lied Siren (‘Seringen’), is een intieme schets over klein geluk vinden in eenzaamheid. Rachmaninoff zelf was bijzonder gesteld op deze romance; het is het enige lied van opus 21 dat hij bewerkte voor piano solo.

Beijer

Het zijn deze liederen die voor Thomas Beijer de inspiratie vormden voor zijn Onbestemde aarde, een cyclus van vijf Sloveense liederen. Hoewel er in eerste instantie niets Sloveens was aan de teksten, passen ze perfect tussen dit illustere gezelschap. ‘Ik heb geprobeerd gedichten te maken in de trant van de Tsjechische, Russische en Poolse dichters’, verklaart Beijer de procedure. ‘Barbara heeft ze in het Sloveens vertaald en die teksten heb ik op muziek gezet.’

‘Mijn criterium is dat alles mag in de kunst, als je maar hoort dat het van deze tijd is’

Beijer benadrukt dat de liederen zeker niet als pastiche bedoeld zijn, ook al zitten er heel duidelijke ‘knipogen’ in zoals het gebruik van de zigeunertoonladder en hebben de teksten een vergelijkbare naïviteit met een soms venijnige twist aan het slot. Zo bezingt het eerste lied al het moois dat de avondbries brengt; totdat in de laatste zin blijkt dat in het hart van de hoofdpersoon een ‘lege plek’ blijft omdat zijn geliefde hem is ontvallen.

‘Mijn criterium is dat alles mag in de kunst, als je maar wel hoort dat het werk van deze tijd is’, brengt de componist het spel tussen heden en verleden onder woorden. ‘Het hedendaagse is hoorbaar in de harmonieën.’

Chopin

Frédéric Chopin is vooral bekend van zijn pianowerken, maar schreef gedurende zijn hele leven liederen; de eerste toen hij zeventien jaar was en de laatste een jaar voor zijn dood. Van die liederen, nagenoeg allemaal op teksten van tijdgenoten die hij tot zijn vrienden kon rekenen, zijn er slechts twintig overgeleverd. Zeventien daarvan zagen in 1857 postuum het levenslicht als de Poolse liederen, opus 74. Chopin schreef ze waarschijnlijk vooral voor gebruik in familiekring, want hij voerde ze nimmer tijdens concerten uit.

Na publicatie werden ze nochtans snel populair. In de selectie die vandaag klinkt is het afsluitende lied, Moja pieszczotka (‘Mijn schat’), misschien wel het meest chopinesk met een mazurka in de piano als begeleiding van een simpel liefdeslied. 

Dvořák

De Zigeunermelodieën, opus 55 van Antonín Dvořák, een zevendelige cyclus op teksten van de Tsjechische dichter Adolf Heyduk, zijn kort samengevat een idealisering van het Roma-leven. De romantische visie op het zigeunerbestaan benadrukt de band tussen mens en natuur en onderstreept de menselijke behoefte aan muziek en vrijheid. Door de nadruk op vrijheid worden deze liederen ook wel uitgelegd als een allegorisch protest tegen de Habsburgse overheersing van Tsjechië.

Dvořák schreef de liederen in 1880 op verzoek van Gustav Walter, de fameuze tenor die verbonden was aan de Weense Hofoper. Hoewel er in de pianopartij soms verwijzingen naar bijvoorbeeld het cimbalom te horen zijn, vermeed Dvořák de valkuil om er echt ‘zigeunermuziek’ van te maken. Zijn inspiratie kwam zoals steeds uit de Tsjechische en Slowaakse volksmuziek. Het nu niet uitgevoerde vierde lied werd onder de titel Songs My Mother Taught Me een van de populairste composities van Dvořák.

Tsjaikovski

De reis door de Oost-Europese naïviteit en melancholie in de liedkunst begint bij Pjotr Tsjaikovski. Zijn liederen vormen niet het bekendste onderdeel van zijn oeuvre, maar hij schreef er meer dan honderd, die hij zelf vatte onder de verzamelnaam ‘romances’. Slechts Net, tol’ka tot, kto znal (‘Niemand behalve het eenzame hart’) - het Mignonlied Nur wer die Sehnsucht kennt van Goethe - is door de schitterende melodie uitgegroeid tot een evergreen.

Maar ook de andere romances, zoals Moj genij, moj angel, moj drug (‘Mijn genie, mijn engel, mijn vriend’), onderscheiden zich door de melodische gaven en emotionele uitdrukkingskracht van de componist.

Janáček

Leoš Janáček maakte pas na zijn vijftigste jaar werkelijk furore in Europa met zijn op volksmuziek en de Tsjechische spraak ­gebaseerde muziek. Toch legde hij de basis voor dat succes al veel eerder. Net als ­Antonín Dvořák en Bedřich Smetana verdiepte hij zich terdege in volks­muziek. Zo verzamelde hij vele Moravische volksliederen die hij in hun pure vorm registreerde.

‘Die laatste paar zinnen zijn vaak een mokerslag’

Uiteindelijk voegde hij er een geheel eigen piano­begeleiding aan toe. Het zijn liederen met eenvoudige teksten en een dramatische draai aan het slot. ‘Die laatste paar zinnen zijn vaak een mokerslag’, zo duidt Thomas Beijer de teksten. ‘Neem zo’n lied als Loučení (‘Afscheid’). Pas in de laatste zin wordt duidelijk dat het gaat om een geliefde die nooit meer terugkomt. Dat is de kracht van deze volkpoëzie.’

Rachmaninoff

Hoewel Serge Rachmaninoff voor zijn Zes romances, opus 4 ­teksten koos van gerenommeerde Russische dichters, is de inspiratie van de volkspoëzie niet ver weg. Zo is Ne poy, krasavica, pri mne (‘Zing niet voor me, schoonheid’) uiteindelijk een herinnering aan een verloren geliefde. Rachmaninoff laat de piano en de stem gelijkwaardig naast elkaar bestaan en vangt de emotie in een meesterlijk melancholisch mineur.

Ook de in 1902, kort na zijn succesvolle Tweede pianoconcert geschreven Twaalf romances, opus 21 zitten dicht tegen de volksmuziek aan. Vooral de bekendste van de set, het vijfde lied Siren (‘Seringen’), is een intieme schets over klein geluk vinden in eenzaamheid. Rachmaninoff zelf was bijzonder gesteld op deze romance; het is het enige lied van opus 21 dat hij bewerkte voor piano solo.

Beijer

Het zijn deze liederen die voor Thomas Beijer de inspiratie vormden voor zijn Onbestemde aarde, een cyclus van vijf Sloveense liederen. Hoewel er in eerste instantie niets Sloveens was aan de teksten, passen ze perfect tussen dit illustere gezelschap. ‘Ik heb geprobeerd gedichten te maken in de trant van de Tsjechische, Russische en Poolse dichters’, verklaart Beijer de procedure. ‘Barbara heeft ze in het Sloveens vertaald en die teksten heb ik op muziek gezet.’

‘Mijn criterium is dat alles mag in de kunst, als je maar hoort dat het van deze tijd is’

Beijer benadrukt dat de liederen zeker niet als pastiche bedoeld zijn, ook al zitten er heel duidelijke ‘knipogen’ in zoals het gebruik van de zigeunertoonladder en hebben de teksten een vergelijkbare naïviteit met een soms venijnige twist aan het slot. Zo bezingt het eerste lied al het moois dat de avondbries brengt; totdat in de laatste zin blijkt dat in het hart van de hoofdpersoon een ‘lege plek’ blijft omdat zijn geliefde hem is ontvallen.

‘Mijn criterium is dat alles mag in de kunst, als je maar wel hoort dat het werk van deze tijd is’, brengt de componist het spel tussen heden en verleden onder woorden. ‘Het hedendaagse is hoorbaar in de harmonieën.’

Chopin

Frédéric Chopin is vooral bekend van zijn pianowerken, maar schreef gedurende zijn hele leven liederen; de eerste toen hij zeventien jaar was en de laatste een jaar voor zijn dood. Van die liederen, nagenoeg allemaal op teksten van tijdgenoten die hij tot zijn vrienden kon rekenen, zijn er slechts twintig overgeleverd. Zeventien daarvan zagen in 1857 postuum het levenslicht als de Poolse liederen, opus 74. Chopin schreef ze waarschijnlijk vooral voor gebruik in familiekring, want hij voerde ze nimmer tijdens concerten uit.

Na publicatie werden ze nochtans snel populair. In de selectie die vandaag klinkt is het afsluitende lied, Moja pieszczotka (‘Mijn schat’), misschien wel het meest chopinesk met een mazurka in de piano als begeleiding van een simpel liefdeslied. 

Dvořák

De Zigeunermelodieën, opus 55 van Antonín Dvořák, een zevendelige cyclus op teksten van de Tsjechische dichter Adolf Heyduk, zijn kort samengevat een idealisering van het Roma-leven. De romantische visie op het zigeunerbestaan benadrukt de band tussen mens en natuur en onderstreept de menselijke behoefte aan muziek en vrijheid. Door de nadruk op vrijheid worden deze liederen ook wel uitgelegd als een allegorisch protest tegen de Habsburgse overheersing van Tsjechië.

Dvořák schreef de liederen in 1880 op verzoek van Gustav Walter, de fameuze tenor die verbonden was aan de Weense Hofoper. Hoewel er in de pianopartij soms verwijzingen naar bijvoorbeeld het cimbalom te horen zijn, vermeed Dvořák de valkuil om er echt ‘zigeunermuziek’ van te maken. Zijn inspiratie kwam zoals steeds uit de Tsjechische en Slowaakse volksmuziek. Het nu niet uitgevoerde vierde lied werd onder de titel Songs My Mother Taught Me een van de populairste composities van Dvořák.

door Paul Janssen

Biografie

Barbara Kozelj, mezzosopraan

De Sloveense, in Nederland woonachtige Barbara Kozelj studeerde aan de Muziek­academie in Ljubljana, het Koninklijk ­Conservato­rium in Den Haag, De Nederlandse Opera Academie en de Dutch Opera Studio.

Ze werd gecoacht door Sasja Hunnego, Meinard Kraak, Ann Murray, Graciela Araya en Anne Sofie von Otter.

Met haar debuut bij het Concertgebouworkest in 2012 in Bachs Matthäus-Passion met Iván Fischer kwam haar carrière in een stroom­versnelling. Al snel werkte ze ook met hem bij zijn Budapest Festival Orchestra, met Richard Egarr en diens Academy of Ancient Music, met het Gabrieli Consort and Players en Paul McCreesh, en met dirigenten als Reinbert de Leeuw, Kenneth Montgomery, Jan Willem de Vriend, Ed Spanjaard, Gennadi Rozjdestvenski, Neeme Järvi, Antony Hermus en Otto Tausk.

Uitgebreide ­opera-ervaring deed de mezzosopraan op bij De Nationale Opera, Opera2day, het Aalto-Theater Essen en de Oper Bonn. Het concertrepertoire van Barbara Kozelj reikt van de Barok tot en met de lie­deren van Mahler en Berlioz’ Les nuits d’été. Haar veelzijdigheid trok de aandacht van hedendaagse componisten; zo zong ze in 2015 de wereldpremière van Max Knigges Dobro do (gebaseerd op haar eigen levensverhaal).

In april 2019 maakte Barbara Kozelj met pianist Julius Drake haar re­citaldebuut in de Vocale Serie, en in september 2019 zong ze in de Kleine Zaal muziek van Caccini met Le nuove musiche.

Thomas Beijer, piano

Thomas Beijer kreeg in februari 2022 de Nederlandse Muziekprijs en laat dit seizoen zijn veelzijdigheid zien in een reeks Spotlight-concerten in de Kleine Zaal. In december vorig jaar maakte hij bovendien zijn solorecitaldebuut in de Grote Zaal.

Thomas Beijer voltooide zijn pianostudie cum laude in 2011 bij Jan Wijn aan het Conservatorium van Amsterdam en volgde masterclasses bij onder anderen Jorge Luis Prats, Emanuel Ax, Menahem Pressler en Murray Perahia.

Compositielessen kreeg hij van Elmer Schönberger in Amsterdam en Malcolm Singer in Londen. Met het winnen van het YPF Nationaal Pianoconcours 2007 belandde Thomas Beijer in de top van een nieuwe generatie Nederlandse pianisten.

Sinds zijn tiende geeft hij recitals en hij werkte met dirigenten als Gustavo Gimeno, Neeme Järvi, Ed Spanjaard en Bas Wiegers. Spaanse muziek heeft zijn speciale aandacht: Albéniz, Granados en Falla staan vaak op zijn programma’s, in 2013 bracht hij de cd Canción y Danza uit en in 2017 de roman Geen jalapeños. De pianist maakt deel uit van de Amsterdam Chamber Soloists en is regelmatig te gast bij Camerata RCO. Sinds 2019 is hij bovendien artistiek directeur van de Young Pianist Foundation.

Onder de recente composities van Thomas Beijer zijn de ‘lockdown’-cyclus A Lock without a Key voor sopraan Laetitia Gerards en het Concerto in Technicolor voor jazzvioliste Julia Philippens. In Het Concertgebouw is Thomas Beijer sinds 2009 geregeld te beluisteren, voor het laatst op 31 maart met een Satie-programma inclusief animaties van eigen hand.