Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
interview

‘Ik waardeer het detail en de spontane inval’

28 dec. 2018 28 december 2018

In 2015 bracht George Benjamin met het Koninklijk Concertgebouworkest en countertenor Bejun Mehta de wereldpremière van zijn succesvolle Dream of the Song. Deze maand klinkt het opnieuw, nu in een programma rondom de idealistische architectuur van 1919 in Spanje en Nederland.

Hoe ziet u de relatie tussen architectuur en muziek?
‘In essentie zijn ze totaal verschillend. Architectuur werkt met fysiek materiaal in de ruimte, in muziek beweegt onstoffelijke klank zich door de tijd. Toch wordt architectuur vaak gebruikt als metafoor voor muziek. En inderdaad, muzikale structuren hebben een fundament nodig – een diepe ritmische en harmonische ondergrond – om te kunnen functioneren. Sommige moderne muziek vereist een soort steigerconstructie om te kunnen worden gerealiseerd. Als je het op formele schaal bekijkt zijn de verhoudingen in muziek helemaal niet ver verwijderd van die van architectuur. Er zijn tal van analogieën.’

Lees ook: Muziek en architectuur

Hoe belangrijk is architectuur in uw eigen werk? Ontstaan structuren intuïtief of maakt u vooraf een ontwerp dat u ‘invult’ met noten?
‘Voor mij is architectuur van wezenlijk belang. Sterker nog, voor mij is zelfs de mooiste muzikale inventie waardeloos als zij wordt gepresenteerd binnen een gebrekkige globale structuur. Ik zal nooit simpelweg geprefabriceerde structuren ontwerpen en ‘opvullen’ met muziek. Zoiets is mij wezensvreemd, hoewel verschillende componisten die ik zeer respecteer op die manier te werk zijn gegaan.

Wat mij betreft is de cruciale vraag wat precies het van tevoren ontworpen model inhoudt, en met welke houding (en vrijheid) het wordt toegepast. Persoonlijk waardeer ik te zeer het potentieel van het detail, de spontane inval en het verrassings-element om mijzelf binnen een star kader te laten opsluiten.

‘Ik verzin een muzikaal ‘organisme’ zonder ver van tevoren nauwkeurig te hebben vastgelegd hoe dit zich zal gedragen’

Dat wil echter niet zeggen dat ik spontaan, al improviserend van moment tot moment, mijn weg door een stuk aftast. Ik moet een vrij gedetailleerde voorstelling hebben van het karakter van een compositie, vooral op technisch vlak, voordat ik daadwerkelijk kan beginnen met componeren. Misschien laat mijn persoonlijke werkwijze zich het beste zo omschrijven: ik verzin een muzikaal ‘organisme’ zonder ver van tevoren nauwkeurig te hebben vastgelegd hoe dit zich zal gedragen.’ 

Hoe ziet u de relatie tussen architectuur en muziek?
‘In essentie zijn ze totaal verschillend. Architectuur werkt met fysiek materiaal in de ruimte, in muziek beweegt onstoffelijke klank zich door de tijd. Toch wordt architectuur vaak gebruikt als metafoor voor muziek. En inderdaad, muzikale structuren hebben een fundament nodig – een diepe ritmische en harmonische ondergrond – om te kunnen functioneren. Sommige moderne muziek vereist een soort steigerconstructie om te kunnen worden gerealiseerd. Als je het op formele schaal bekijkt zijn de verhoudingen in muziek helemaal niet ver verwijderd van die van architectuur. Er zijn tal van analogieën.’

Lees ook: Muziek en architectuur

Hoe belangrijk is architectuur in uw eigen werk? Ontstaan structuren intuïtief of maakt u vooraf een ontwerp dat u ‘invult’ met noten?
‘Voor mij is architectuur van wezenlijk belang. Sterker nog, voor mij is zelfs de mooiste muzikale inventie waardeloos als zij wordt gepresenteerd binnen een gebrekkige globale structuur. Ik zal nooit simpelweg geprefabriceerde structuren ontwerpen en ‘opvullen’ met muziek. Zoiets is mij wezensvreemd, hoewel verschillende componisten die ik zeer respecteer op die manier te werk zijn gegaan.

Wat mij betreft is de cruciale vraag wat precies het van tevoren ontworpen model inhoudt, en met welke houding (en vrijheid) het wordt toegepast. Persoonlijk waardeer ik te zeer het potentieel van het detail, de spontane inval en het verrassings-element om mijzelf binnen een star kader te laten opsluiten.

‘Ik verzin een muzikaal ‘organisme’ zonder ver van tevoren nauwkeurig te hebben vastgelegd hoe dit zich zal gedragen’

Dat wil echter niet zeggen dat ik spontaan, al improviserend van moment tot moment, mijn weg door een stuk aftast. Ik moet een vrij gedetailleerde voorstelling hebben van het karakter van een compositie, vooral op technisch vlak, voordat ik daadwerkelijk kan beginnen met componeren. Misschien laat mijn persoonlijke werkwijze zich het beste zo omschrijven: ik verzin een muzikaal ‘organisme’ zonder ver van tevoren nauwkeurig te hebben vastgelegd hoe dit zich zal gedragen.’ 

  • George Benjamin

    foto: Renske Vrolijk

    George Benjamin

    foto: Renske Vrolijk

  • George Benjamin

    foto: Renske Vrolijk

    George Benjamin

    foto: Renske Vrolijk

Zowel de Catalaan Antoni Gaudí als de architecten van de Amsterdamse School ontwikkelden honderd jaar geleden een nieuwe idealistische architectuur. Wat vindt u van hun bouwkunst? 
‘Ik bewonder beide scholen om hun excentriciteit en uitzonderlijke individualiteit. In het werk van Gaudí word ik bovendien geraakt door de duidelijk zichtbare manier waarop het is geïnspireerd op en beïnvloed door zijn studie van de natuur. Toen ik afgelopen zomer in Amsterdam was voor mijn opera Lessons in Love & Violence werd ik meegenomen naar Museum Het Schip, gewijd aan de Amsterdamse School.

Ik was zeer gecharmeerd van de verbeeldingskracht van het gebouw, zowel in detail als in de algehele schaal. Met name het metselwerk straalt een grillig gevoel van verrukking, humor en charme uit – kenmerken die ik niet noodzakelijkerwijs zou verwachten in een twintigste-eeuws gebouw met zulke utopische maatschappelijke ambities.’ 

Oliver Harrison ontwierp beelden die worden vertoond bij Dream of the Song. Zijn die gerelateerd aan Gaudí en/of de Amsterdamse School? 
‘Nee, de visuals rond de Amsterdamse School zijn toegesneden op de opdrachtcompositie van Christiaan Richter (deze worden verzorgd door WildVreemd, red.). De beelden van Oliver Harrison zijn gerelateerd aan mijn eigen stuk en gaan in een heel andere richting. Harrison stoeit op zeer fantasierijke en speelse wijze met kalligrafie. Hij deconstrueert en vermenigvuldigt individuele letters, gebruikt ze als louter bouwsteentjes en hergroepeert deze zodanig dat ze op een semi-abstracte manier figuratieve beelden oproepen. Dit heeft in het bijzonder betrekking op het eerste lied in mijn partituur, The Pen, dat gaat over kalligrafie.’

Verwacht u dat het beeldmateriaal de ervaring voor de luisteraar zal intensiveren? Persoonlijk vind ik dat visuals in een concert vaak afleiden van de kracht van de muziek. 
‘Het hangt er domweg van af hoe het gedaan wordt. Muziek die gelijktijdig klinkt met zang, dans en spel wordt al eeuwenlang algemeen gewaardeerd, dus waarom geen muziek met animatie? Het is en blijft zo’n frisse en fascinerende kunstvorm! Mijn passie voor klassieke muziek werd trouwens getriggerd toen ik als klein kind de Disney--film Fantasia zag. 

In Dream of the Song fungeren de beelden als een kader, zij verschijnen tussen de delen door en kondigen de titels van de afzonderlijke liederen aan met bloemrijke, fijnmazige kalligrafie. Afgezien van één enkel moment vallen de beelden nooit samen met de zang, dus ze zullen niet afdoen aan het contact dat onze geweldige solist Bejun Mehta heeft met het publiek.’

Op het programma staat een recent werk van uw voormalige student Blai Soler uit Catalonië. Heeft dit volgens u een Catalaans c.q. Spaans tintje? 
‘Ik vind geen specifieke folkloristische of nationalistische elementen in de partituur. Maar het staat buiten kijf dat zijn werk een gevoel van durf, soms zelfs van onstuimigheid, uitstraalt en getuigt van een karaktervolle persoonlijkheid. Als er al iets zijn werk typeert, zou ik dat zeker Catalaans noemen.’

Alborada del gracioso van Ravel wordt door het Koninklijk Concertgebouworkest aangeprezen als een ‘uitbundige ode aan de zonsopkomst’. Wat vindt u van deze omschrijving?
‘Ik vind die wel passen. Het is een prachtig stuk – of het nu in de oorspronkelijke vorm voor piano solo is, of in de latere orkestratie. Schitterend in fantasie en elan en absoluut een van de meest opmerkelijke voorbeelden van Iberische evocatie in Ravels oeuvre. Een alborada is een lied dat bedoeld is om minnaars bij zonsopgang te wekken – na een nacht van hartstocht moeten de geliefden weer van elkaar scheiden. Het wordt bovendien gezongen door een nar, dus het is niet zomaar een simpel, kleurrijk spektakelstuk. Je zou je zelfs kunnen afvragen of er niet meer dan een vleugje kwaadaardigheid schuilt onder het uitbundige oppervlak.’ 

Uw eigen muziek, en zeker Dream of the Song, is zeer kleurrijk en sensueel, hoe verhoudt deze zich tot de andere werken op het programma?
‘De teksten voor mijn werk passen helemaal binnen het Spaanse thema: poëzie uit middeleeuws en modern Andalusië. De partituur van Richter heb ik op dit moment (we schrijven oktober 2018, TD) nog niet ontvangen, al weet ik dat deze direct geïnspireerd is op de architectuur van de Amsterdamse School. Het werk van Blai Soler is soms monolithisch in zijn gebruik van een groot orkest, zoals ook het geval is bij Ravels Boléro. Mijn eigen partituur is met zijn gereduceerde instrumentatie en vooral de aanwezigheid van meerdere menselijke stemmen heel anders van toon.’  

Er zijn dus grote verschillen…
‘Dat vind ik het mooie van werken met een thema. Aan de hand daarvan kun je repertoire in een onbekende en verhelderende context plaatsen. Concerten moeten sowieso rijk zijn aan contrast; ik hoop dat dit programma gevarieerd zal zijn in klank, gevoel en stijl.’ 

Zowel de Catalaan Antoni Gaudí als de architecten van de Amsterdamse School ontwikkelden honderd jaar geleden een nieuwe idealistische architectuur. Wat vindt u van hun bouwkunst? 
‘Ik bewonder beide scholen om hun excentriciteit en uitzonderlijke individualiteit. In het werk van Gaudí word ik bovendien geraakt door de duidelijk zichtbare manier waarop het is geïnspireerd op en beïnvloed door zijn studie van de natuur. Toen ik afgelopen zomer in Amsterdam was voor mijn opera Lessons in Love & Violence werd ik meegenomen naar Museum Het Schip, gewijd aan de Amsterdamse School.

Ik was zeer gecharmeerd van de verbeeldingskracht van het gebouw, zowel in detail als in de algehele schaal. Met name het metselwerk straalt een grillig gevoel van verrukking, humor en charme uit – kenmerken die ik niet noodzakelijkerwijs zou verwachten in een twintigste-eeuws gebouw met zulke utopische maatschappelijke ambities.’ 

Oliver Harrison ontwierp beelden die worden vertoond bij Dream of the Song. Zijn die gerelateerd aan Gaudí en/of de Amsterdamse School? 
‘Nee, de visuals rond de Amsterdamse School zijn toegesneden op de opdrachtcompositie van Christiaan Richter (deze worden verzorgd door WildVreemd, red.). De beelden van Oliver Harrison zijn gerelateerd aan mijn eigen stuk en gaan in een heel andere richting. Harrison stoeit op zeer fantasierijke en speelse wijze met kalligrafie. Hij deconstrueert en vermenigvuldigt individuele letters, gebruikt ze als louter bouwsteentjes en hergroepeert deze zodanig dat ze op een semi-abstracte manier figuratieve beelden oproepen. Dit heeft in het bijzonder betrekking op het eerste lied in mijn partituur, The Pen, dat gaat over kalligrafie.’

Verwacht u dat het beeldmateriaal de ervaring voor de luisteraar zal intensiveren? Persoonlijk vind ik dat visuals in een concert vaak afleiden van de kracht van de muziek. 
‘Het hangt er domweg van af hoe het gedaan wordt. Muziek die gelijktijdig klinkt met zang, dans en spel wordt al eeuwenlang algemeen gewaardeerd, dus waarom geen muziek met animatie? Het is en blijft zo’n frisse en fascinerende kunstvorm! Mijn passie voor klassieke muziek werd trouwens getriggerd toen ik als klein kind de Disney--film Fantasia zag. 

In Dream of the Song fungeren de beelden als een kader, zij verschijnen tussen de delen door en kondigen de titels van de afzonderlijke liederen aan met bloemrijke, fijnmazige kalligrafie. Afgezien van één enkel moment vallen de beelden nooit samen met de zang, dus ze zullen niet afdoen aan het contact dat onze geweldige solist Bejun Mehta heeft met het publiek.’

Op het programma staat een recent werk van uw voormalige student Blai Soler uit Catalonië. Heeft dit volgens u een Catalaans c.q. Spaans tintje? 
‘Ik vind geen specifieke folkloristische of nationalistische elementen in de partituur. Maar het staat buiten kijf dat zijn werk een gevoel van durf, soms zelfs van onstuimigheid, uitstraalt en getuigt van een karaktervolle persoonlijkheid. Als er al iets zijn werk typeert, zou ik dat zeker Catalaans noemen.’

Alborada del gracioso van Ravel wordt door het Koninklijk Concertgebouworkest aangeprezen als een ‘uitbundige ode aan de zonsopkomst’. Wat vindt u van deze omschrijving?
‘Ik vind die wel passen. Het is een prachtig stuk – of het nu in de oorspronkelijke vorm voor piano solo is, of in de latere orkestratie. Schitterend in fantasie en elan en absoluut een van de meest opmerkelijke voorbeelden van Iberische evocatie in Ravels oeuvre. Een alborada is een lied dat bedoeld is om minnaars bij zonsopgang te wekken – na een nacht van hartstocht moeten de geliefden weer van elkaar scheiden. Het wordt bovendien gezongen door een nar, dus het is niet zomaar een simpel, kleurrijk spektakelstuk. Je zou je zelfs kunnen afvragen of er niet meer dan een vleugje kwaadaardigheid schuilt onder het uitbundige oppervlak.’ 

Uw eigen muziek, en zeker Dream of the Song, is zeer kleurrijk en sensueel, hoe verhoudt deze zich tot de andere werken op het programma?
‘De teksten voor mijn werk passen helemaal binnen het Spaanse thema: poëzie uit middeleeuws en modern Andalusië. De partituur van Richter heb ik op dit moment (we schrijven oktober 2018, TD) nog niet ontvangen, al weet ik dat deze direct geïnspireerd is op de architectuur van de Amsterdamse School. Het werk van Blai Soler is soms monolithisch in zijn gebruik van een groot orkest, zoals ook het geval is bij Ravels Boléro. Mijn eigen partituur is met zijn gereduceerde instrumentatie en vooral de aanwezigheid van meerdere menselijke stemmen heel anders van toon.’  

Er zijn dus grote verschillen…
‘Dat vind ik het mooie van werken met een thema. Aan de hand daarvan kun je repertoire in een onbekende en verhelderende context plaatsen. Concerten moeten sowieso rijk zijn aan contrast; ik hoop dat dit programma gevarieerd zal zijn in klank, gevoel en stijl.’ 

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.