Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Anne Sofie von Otter & Kristian Bezuidenhout: Schubertiade

Anne Sofie von Otter & Kristian Bezuidenhout: Schubertiade

Kleine Zaal
20 januari 2026
20.15 uur

Print dit programma

Anne Sofie von Otter mezzosopraan
Kristian Bezuidenhout piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 2.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

SCHUBERTIADE

Franz Schubert (1797-1828)

Der Winterabend, D 938 (1828)
Der König in Thule, D 367 (1816)
Frühlingsglaube, D 686 (1820)
Die Sommernacht, D 289 (1815)
An den Mond, D 193 (1815)

Allegretto in c kl.t., D 915 (1827)
voor piano solo

Die Forelle, D 550 (1817)
Erntelied, D 434 (1816)
Im Walde (Waldesnacht), D 708 (1820)

pauze ± 20.50 uur

Liebesbotschaft
Kriegers Ahnung
Ständchen
uit ‘Schwanengesang’, D 957 (1828)

Adagio in G gr.t., D 178 (1815)
voor piano solo

Abschied
Die Stadt
Am Meer
Der Doppelgänger
Die Taubenpost
uit ‘Schwanengesang’

einde ± 21.55 uur

Kleine Zaal 20 januari 2026 20.15 uur

Anne Sofie von Otter mezzosopraan
Kristian Bezuidenhout piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 2.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

SCHUBERTIADE

Franz Schubert (1797-1828)

Der Winterabend, D 938 (1828)
Der König in Thule, D 367 (1816)
Frühlingsglaube, D 686 (1820)
Die Sommernacht, D 289 (1815)
An den Mond, D 193 (1815)

Allegretto in c kl.t., D 915 (1827)
voor piano solo

Die Forelle, D 550 (1817)
Erntelied, D 434 (1816)
Im Walde (Waldesnacht), D 708 (1820)

pauze ± 20.50 uur

Liebesbotschaft
Kriegers Ahnung
Ständchen
uit ‘Schwanengesang’, D 957 (1828)

Adagio in G gr.t., D 178 (1815)
voor piano solo

Abschied
Die Stadt
Am Meer
Der Doppelgänger
Die Taubenpost
uit ‘Schwanengesang’

einde ± 21.55 uur

Toelichting

Franz Schubert (1797-1828)

Toelichting

door Lonneke Tausch

Het begin van een liedoeuvre van uiteindelijk zo’n ­zeshonderd titels schreef de nog maar zeventienjarige Franz Schubert op 19 oktober 1814: Gretchen am Spinnrade, het zou een van zijn bekendste liederen worden. Het jaar erop ontstonden 144 stuks, waaronder die andere tophit: Erlkönig. De eerste noemenswaardige uitgave van Schuberts liedwerk liet echter nog tot 1821 op zich ­wachten. Daarmee verdiende de armlastige jonge­man, die niet eens eigen woonruimte had en steeds bivakkeerde bij vrienden, eindelijk wat geld aan zijn liederen, die in eerste instantie alleen in eigen kring bekend waren.

In die eigen kring in Wenen vonden regelmatig zogenoemde Schubertiades plaats: bijeenkomsten bij iemand thuis of ook wel in publieke gelegenheden, waar (vaak nieuwe) muziek werd uitgevoerd, gedichten werden voorgedragen, werd geconverseerd, een drankje werd genuttigd. Veel van Schuberts liederen kregen hun vuurdoop in dergelijke literair-muzikale salons, die werden georganiseerd door welgestelde vrienden en liefhebbers. Niet zelden was de componist zelf ook present: hij zong zijn eigen liederen (en speelde er soms gitaar bij), begeleidde zangers – onder wie zijn goede vriend Johann Michael Vogl, een beroemde bariton – of probeerde nieuwe pianomuziek uit.

Liederen

Zeer geschikt om een ­Schubert­iade in de donkere januarimaand te openen is ­Winterabend, een lied over de stilte en vredigheid van een lange, besneeuwde en maanbeschenen avond. Der König in Thule is een dromerige strofische ballade uit Faust van Goethe, over liefde die de dood overwint. Na twee liederen die ons doen uitzien naar het voorjaar en de zomer figureert in An den Mond opnieuw de maan. De pianobegeleiding van de eerste en laatste strofe herinnert aan Beethovens ‘Mondschein’-sonate.

Die Forelle is een aanvankelijke vrolijke vertelling over een dartele forel in een beek (de pianopartij spettert erop los), maar de springerige vis valt stil aan een vissershaak. In het al even korte Ernte­lied wordt de oogst bezongen boven wat zo een inventie van Johann ­Sebastian Bach had kunnen zijn. Im Walde behoort tot Schuberts langere liederen; het gedicht beschouwt een bos bij nacht, en zijn toonzetting maakt de beschreven bomen, wind en bliksem al gauw spookachtig.

Schwanengesang

Uitgever Tobias Haslinger bedacht de titel Schwanengesang toen hij in het voorjaar van 1829, een paar maanden na Schuberts voortijdige overlijden, veertien van diens laatste liederen publiceerde. Anders dan de twee eerdere grote liedcycli, Die schöne Müllerin en Winter­reise, vertelt Schwanengesang niet één doorlopend verhaal. Al ligt in zo’n serie liederen op tijdeigen poëzie allicht de bekende thematiek van de Romantiek aan de oppervlakte: natuur (inclusief wiebelende pianofiguren bij water en wind), liefde – meestal ongelukkig – en verlangen (‘Sehnsucht’), angstige voorgevoelens, hartzeer en afscheid.

De liedbundel valt uiteen in zeven liederen naar Ludwig Rellstab en zes naar Heinrich Heine; vandaag klinkt alleen de tweede set. Deze Heine-­liederen gaan alle over verloren liefde. Het laatste, Der Doppelgänger, is het guurste van de zes. In een soort Sprechgesang beschouwt de ik-persoon zichzelf – starend, bleek en handenwringend, wachtend bij het verlaten huis van zijn vertrokken geliefde. De piano illustreert de desillusie met een herhalend patroon van onheilspellende steeds luider wordende akkoorden. Of Heine tevreden was met wat Schubert van zijn gedichten had gemaakt weten we niet. Wel schreef hij in november 1828: ‘Schubart [sic] moet kort voor zijn dood […] heel goede muziek bij mijn liederen hebben geschreven, die ik helaas nog niet ken.’

Het begin van een liedoeuvre van uiteindelijk zo’n ­zeshonderd titels schreef de nog maar zeventienjarige Franz Schubert op 19 oktober 1814: Gretchen am Spinnrade, het zou een van zijn bekendste liederen worden. Het jaar erop ontstonden 144 stuks, waaronder die andere tophit: Erlkönig. De eerste noemenswaardige uitgave van Schuberts liedwerk liet echter nog tot 1821 op zich ­wachten. Daarmee verdiende de armlastige jonge­man, die niet eens eigen woonruimte had en steeds bivakkeerde bij vrienden, eindelijk wat geld aan zijn liederen, die in eerste instantie alleen in eigen kring bekend waren.

In die eigen kring in Wenen vonden regelmatig zogenoemde Schubertiades plaats: bijeenkomsten bij iemand thuis of ook wel in publieke gelegenheden, waar (vaak nieuwe) muziek werd uitgevoerd, gedichten werden voorgedragen, werd geconverseerd, een drankje werd genuttigd. Veel van Schuberts liederen kregen hun vuurdoop in dergelijke literair-muzikale salons, die werden georganiseerd door welgestelde vrienden en liefhebbers. Niet zelden was de componist zelf ook present: hij zong zijn eigen liederen (en speelde er soms gitaar bij), begeleidde zangers – onder wie zijn goede vriend Johann Michael Vogl, een beroemde bariton – of probeerde nieuwe pianomuziek uit.

Liederen

Zeer geschikt om een ­Schubert­iade in de donkere januarimaand te openen is ­Winterabend, een lied over de stilte en vredigheid van een lange, besneeuwde en maanbeschenen avond. Der König in Thule is een dromerige strofische ballade uit Faust van Goethe, over liefde die de dood overwint. Na twee liederen die ons doen uitzien naar het voorjaar en de zomer figureert in An den Mond opnieuw de maan. De pianobegeleiding van de eerste en laatste strofe herinnert aan Beethovens ‘Mondschein’-sonate.

Die Forelle is een aanvankelijke vrolijke vertelling over een dartele forel in een beek (de pianopartij spettert erop los), maar de springerige vis valt stil aan een vissershaak. In het al even korte Ernte­lied wordt de oogst bezongen boven wat zo een inventie van Johann ­Sebastian Bach had kunnen zijn. Im Walde behoort tot Schuberts langere liederen; het gedicht beschouwt een bos bij nacht, en zijn toonzetting maakt de beschreven bomen, wind en bliksem al gauw spookachtig.

Schwanengesang

Uitgever Tobias Haslinger bedacht de titel Schwanengesang toen hij in het voorjaar van 1829, een paar maanden na Schuberts voortijdige overlijden, veertien van diens laatste liederen publiceerde. Anders dan de twee eerdere grote liedcycli, Die schöne Müllerin en Winter­reise, vertelt Schwanengesang niet één doorlopend verhaal. Al ligt in zo’n serie liederen op tijdeigen poëzie allicht de bekende thematiek van de Romantiek aan de oppervlakte: natuur (inclusief wiebelende pianofiguren bij water en wind), liefde – meestal ongelukkig – en verlangen (‘Sehnsucht’), angstige voorgevoelens, hartzeer en afscheid.

De liedbundel valt uiteen in zeven liederen naar Ludwig Rellstab en zes naar Heinrich Heine; vandaag klinkt alleen de tweede set. Deze Heine-­liederen gaan alle over verloren liefde. Het laatste, Der Doppelgänger, is het guurste van de zes. In een soort Sprechgesang beschouwt de ik-persoon zichzelf – starend, bleek en handenwringend, wachtend bij het verlaten huis van zijn vertrokken geliefde. De piano illustreert de desillusie met een herhalend patroon van onheilspellende steeds luider wordende akkoorden. Of Heine tevreden was met wat Schubert van zijn gedichten had gemaakt weten we niet. Wel schreef hij in november 1828: ‘Schubart [sic] moet kort voor zijn dood […] heel goede muziek bij mijn liederen hebben geschreven, die ik helaas nog niet ken.’

  • Schubert aan de piano

    Gustav Klimt, 1899

    Schubert aan de piano

    Gustav Klimt, 1899

  • Schubert aan de piano

    Gustav Klimt, 1899

    Schubert aan de piano

    Gustav Klimt, 1899

Er zijn puristen die vinden dat Die Taubenpost, naar we aannemen het allerlaatste lied dat Schubert voltooide, niet thuishoort in Schwanengesang. De woorden van dit lied zijn van een derde tijdgenoot, Johann Gabriel Seidl, en het lied is niet opgenomen in een bewaard gebleven manuscript waarin Schubert de Rellstab- en de Heine-­liederen bij elkaar heeft gevoegd. Voor Anne Sofie von Otter en Kristian Bezuidenhout hoort Die Taubenpost er wél bij. Na de verslagenheid van het laatste Heine-lied zorgt Die Taubenpost voor wat lichtheid. De vleugelslag van de postduif klinkt door in de fladderende pianopartij en de zanger zingt lof van de onvermoeibaarheid en ijver van ‘de bode van trouw’. Ook al vliegt ze niet langer af en aan met liefdesbrieven maar met tranen.

Pianosolo’s

Op de Schubertiades liet ­Schubert zijn achterban ook kennismaken met zijn piano­werken, al was de componist geen groot pianist. Voor Kristian Bezuidenhout is het vroege Adagio in G groot, D 178 een geliefd Schubertiade-­onderdeel: hij nam deze intieme en wat zoekende pianosolo in augustus 2010 al op in een Kleine Zaal-recital, toen uitgevoerd op fortepiano.

Het Allegretto in c klein is te dateren op 26 april 1827. Precies een maand ­eerder was Ludwig van Beethoven overleden; Schubert had hem op zijn sterfbed bezocht (voor zover we weten de enige keer dat de twee ­vakgenoten elkaar spraken), en was een van de fakkel­dragers bij zijn begrafenis geweest. De toonsoort c klein had voor Beethoven altijd een speciale betekenis gehad. Meer concreet hangt het melancholieke karakter van deze vijf minuten aan pianomuziek samen met het vertrek van Schuberts vriend Ferdinand Walcher, zanger en advocaat, naar Venetië: Schubert kopieerde het Allegretto in diens afscheidsalbum, en pas in 1870 verscheen het in druk. Met zijn zangerige hoofdmelodie in een wiegende zesachtstenmaat doet dit pianominiatuur wel denken aan een gondelierslied.

Kristian Bezuidenhout koos dit keer voor twee afgeronde composities als instrumentale intermezzo’s, maar zijn oog had net zo goed kunnen vallen op bijvoorbeeld een deel uit een sonate. Bij zijn solorecital in de Kleine Zaal op 9 januari 2023 zei de pianist daarover in Preludium: ‘Als Schubert een muziek­­avond hield met zijn vrienden, dan speelde hij natuurlijk simpelweg wat hij op dat moment tot zijn beschikking had.’

Er zijn puristen die vinden dat Die Taubenpost, naar we aannemen het allerlaatste lied dat Schubert voltooide, niet thuishoort in Schwanengesang. De woorden van dit lied zijn van een derde tijdgenoot, Johann Gabriel Seidl, en het lied is niet opgenomen in een bewaard gebleven manuscript waarin Schubert de Rellstab- en de Heine-­liederen bij elkaar heeft gevoegd. Voor Anne Sofie von Otter en Kristian Bezuidenhout hoort Die Taubenpost er wél bij. Na de verslagenheid van het laatste Heine-lied zorgt Die Taubenpost voor wat lichtheid. De vleugelslag van de postduif klinkt door in de fladderende pianopartij en de zanger zingt lof van de onvermoeibaarheid en ijver van ‘de bode van trouw’. Ook al vliegt ze niet langer af en aan met liefdesbrieven maar met tranen.

Pianosolo’s

Op de Schubertiades liet ­Schubert zijn achterban ook kennismaken met zijn piano­werken, al was de componist geen groot pianist. Voor Kristian Bezuidenhout is het vroege Adagio in G groot, D 178 een geliefd Schubertiade-­onderdeel: hij nam deze intieme en wat zoekende pianosolo in augustus 2010 al op in een Kleine Zaal-recital, toen uitgevoerd op fortepiano.

Het Allegretto in c klein is te dateren op 26 april 1827. Precies een maand ­eerder was Ludwig van Beethoven overleden; Schubert had hem op zijn sterfbed bezocht (voor zover we weten de enige keer dat de twee ­vakgenoten elkaar spraken), en was een van de fakkel­dragers bij zijn begrafenis geweest. De toonsoort c klein had voor Beethoven altijd een speciale betekenis gehad. Meer concreet hangt het melancholieke karakter van deze vijf minuten aan pianomuziek samen met het vertrek van Schuberts vriend Ferdinand Walcher, zanger en advocaat, naar Venetië: Schubert kopieerde het Allegretto in diens afscheidsalbum, en pas in 1870 verscheen het in druk. Met zijn zangerige hoofdmelodie in een wiegende zesachtstenmaat doet dit pianominiatuur wel denken aan een gondelierslied.

Kristian Bezuidenhout koos dit keer voor twee afgeronde composities als instrumentale intermezzo’s, maar zijn oog had net zo goed kunnen vallen op bijvoorbeeld een deel uit een sonate. Bij zijn solorecital in de Kleine Zaal op 9 januari 2023 zei de pianist daarover in Preludium: ‘Als Schubert een muziek­­avond hield met zijn vrienden, dan speelde hij natuurlijk simpelweg wat hij op dat moment tot zijn beschikking had.’

door Lonneke Tausch

Franz Schubert (1797-1828)

Toelichting

door Lonneke Tausch

Het begin van een liedoeuvre van uiteindelijk zo’n ­zeshonderd titels schreef de nog maar zeventienjarige Franz Schubert op 19 oktober 1814: Gretchen am Spinnrade, het zou een van zijn bekendste liederen worden. Het jaar erop ontstonden 144 stuks, waaronder die andere tophit: Erlkönig. De eerste noemenswaardige uitgave van Schuberts liedwerk liet echter nog tot 1821 op zich ­wachten. Daarmee verdiende de armlastige jonge­man, die niet eens eigen woonruimte had en steeds bivakkeerde bij vrienden, eindelijk wat geld aan zijn liederen, die in eerste instantie alleen in eigen kring bekend waren.

In die eigen kring in Wenen vonden regelmatig zogenoemde Schubertiades plaats: bijeenkomsten bij iemand thuis of ook wel in publieke gelegenheden, waar (vaak nieuwe) muziek werd uitgevoerd, gedichten werden voorgedragen, werd geconverseerd, een drankje werd genuttigd. Veel van Schuberts liederen kregen hun vuurdoop in dergelijke literair-muzikale salons, die werden georganiseerd door welgestelde vrienden en liefhebbers. Niet zelden was de componist zelf ook present: hij zong zijn eigen liederen (en speelde er soms gitaar bij), begeleidde zangers – onder wie zijn goede vriend Johann Michael Vogl, een beroemde bariton – of probeerde nieuwe pianomuziek uit.

Liederen

Zeer geschikt om een ­Schubert­iade in de donkere januarimaand te openen is ­Winterabend, een lied over de stilte en vredigheid van een lange, besneeuwde en maanbeschenen avond. Der König in Thule is een dromerige strofische ballade uit Faust van Goethe, over liefde die de dood overwint. Na twee liederen die ons doen uitzien naar het voorjaar en de zomer figureert in An den Mond opnieuw de maan. De pianobegeleiding van de eerste en laatste strofe herinnert aan Beethovens ‘Mondschein’-sonate.

Die Forelle is een aanvankelijke vrolijke vertelling over een dartele forel in een beek (de pianopartij spettert erop los), maar de springerige vis valt stil aan een vissershaak. In het al even korte Ernte­lied wordt de oogst bezongen boven wat zo een inventie van Johann ­Sebastian Bach had kunnen zijn. Im Walde behoort tot Schuberts langere liederen; het gedicht beschouwt een bos bij nacht, en zijn toonzetting maakt de beschreven bomen, wind en bliksem al gauw spookachtig.

Schwanengesang

Uitgever Tobias Haslinger bedacht de titel Schwanengesang toen hij in het voorjaar van 1829, een paar maanden na Schuberts voortijdige overlijden, veertien van diens laatste liederen publiceerde. Anders dan de twee eerdere grote liedcycli, Die schöne Müllerin en Winter­reise, vertelt Schwanengesang niet één doorlopend verhaal. Al ligt in zo’n serie liederen op tijdeigen poëzie allicht de bekende thematiek van de Romantiek aan de oppervlakte: natuur (inclusief wiebelende pianofiguren bij water en wind), liefde – meestal ongelukkig – en verlangen (‘Sehnsucht’), angstige voorgevoelens, hartzeer en afscheid.

De liedbundel valt uiteen in zeven liederen naar Ludwig Rellstab en zes naar Heinrich Heine; vandaag klinkt alleen de tweede set. Deze Heine-­liederen gaan alle over verloren liefde. Het laatste, Der Doppelgänger, is het guurste van de zes. In een soort Sprechgesang beschouwt de ik-persoon zichzelf – starend, bleek en handenwringend, wachtend bij het verlaten huis van zijn vertrokken geliefde. De piano illustreert de desillusie met een herhalend patroon van onheilspellende steeds luider wordende akkoorden. Of Heine tevreden was met wat Schubert van zijn gedichten had gemaakt weten we niet. Wel schreef hij in november 1828: ‘Schubart [sic] moet kort voor zijn dood […] heel goede muziek bij mijn liederen hebben geschreven, die ik helaas nog niet ken.’

Het begin van een liedoeuvre van uiteindelijk zo’n ­zeshonderd titels schreef de nog maar zeventienjarige Franz Schubert op 19 oktober 1814: Gretchen am Spinnrade, het zou een van zijn bekendste liederen worden. Het jaar erop ontstonden 144 stuks, waaronder die andere tophit: Erlkönig. De eerste noemenswaardige uitgave van Schuberts liedwerk liet echter nog tot 1821 op zich ­wachten. Daarmee verdiende de armlastige jonge­man, die niet eens eigen woonruimte had en steeds bivakkeerde bij vrienden, eindelijk wat geld aan zijn liederen, die in eerste instantie alleen in eigen kring bekend waren.

In die eigen kring in Wenen vonden regelmatig zogenoemde Schubertiades plaats: bijeenkomsten bij iemand thuis of ook wel in publieke gelegenheden, waar (vaak nieuwe) muziek werd uitgevoerd, gedichten werden voorgedragen, werd geconverseerd, een drankje werd genuttigd. Veel van Schuberts liederen kregen hun vuurdoop in dergelijke literair-muzikale salons, die werden georganiseerd door welgestelde vrienden en liefhebbers. Niet zelden was de componist zelf ook present: hij zong zijn eigen liederen (en speelde er soms gitaar bij), begeleidde zangers – onder wie zijn goede vriend Johann Michael Vogl, een beroemde bariton – of probeerde nieuwe pianomuziek uit.

Liederen

Zeer geschikt om een ­Schubert­iade in de donkere januarimaand te openen is ­Winterabend, een lied over de stilte en vredigheid van een lange, besneeuwde en maanbeschenen avond. Der König in Thule is een dromerige strofische ballade uit Faust van Goethe, over liefde die de dood overwint. Na twee liederen die ons doen uitzien naar het voorjaar en de zomer figureert in An den Mond opnieuw de maan. De pianobegeleiding van de eerste en laatste strofe herinnert aan Beethovens ‘Mondschein’-sonate.

Die Forelle is een aanvankelijke vrolijke vertelling over een dartele forel in een beek (de pianopartij spettert erop los), maar de springerige vis valt stil aan een vissershaak. In het al even korte Ernte­lied wordt de oogst bezongen boven wat zo een inventie van Johann ­Sebastian Bach had kunnen zijn. Im Walde behoort tot Schuberts langere liederen; het gedicht beschouwt een bos bij nacht, en zijn toonzetting maakt de beschreven bomen, wind en bliksem al gauw spookachtig.

Schwanengesang

Uitgever Tobias Haslinger bedacht de titel Schwanengesang toen hij in het voorjaar van 1829, een paar maanden na Schuberts voortijdige overlijden, veertien van diens laatste liederen publiceerde. Anders dan de twee eerdere grote liedcycli, Die schöne Müllerin en Winter­reise, vertelt Schwanengesang niet één doorlopend verhaal. Al ligt in zo’n serie liederen op tijdeigen poëzie allicht de bekende thematiek van de Romantiek aan de oppervlakte: natuur (inclusief wiebelende pianofiguren bij water en wind), liefde – meestal ongelukkig – en verlangen (‘Sehnsucht’), angstige voorgevoelens, hartzeer en afscheid.

De liedbundel valt uiteen in zeven liederen naar Ludwig Rellstab en zes naar Heinrich Heine; vandaag klinkt alleen de tweede set. Deze Heine-­liederen gaan alle over verloren liefde. Het laatste, Der Doppelgänger, is het guurste van de zes. In een soort Sprechgesang beschouwt de ik-persoon zichzelf – starend, bleek en handenwringend, wachtend bij het verlaten huis van zijn vertrokken geliefde. De piano illustreert de desillusie met een herhalend patroon van onheilspellende steeds luider wordende akkoorden. Of Heine tevreden was met wat Schubert van zijn gedichten had gemaakt weten we niet. Wel schreef hij in november 1828: ‘Schubart [sic] moet kort voor zijn dood […] heel goede muziek bij mijn liederen hebben geschreven, die ik helaas nog niet ken.’

  • Schubert aan de piano

    Gustav Klimt, 1899

    Schubert aan de piano

    Gustav Klimt, 1899

  • Schubert aan de piano

    Gustav Klimt, 1899

    Schubert aan de piano

    Gustav Klimt, 1899

Er zijn puristen die vinden dat Die Taubenpost, naar we aannemen het allerlaatste lied dat Schubert voltooide, niet thuishoort in Schwanengesang. De woorden van dit lied zijn van een derde tijdgenoot, Johann Gabriel Seidl, en het lied is niet opgenomen in een bewaard gebleven manuscript waarin Schubert de Rellstab- en de Heine-­liederen bij elkaar heeft gevoegd. Voor Anne Sofie von Otter en Kristian Bezuidenhout hoort Die Taubenpost er wél bij. Na de verslagenheid van het laatste Heine-lied zorgt Die Taubenpost voor wat lichtheid. De vleugelslag van de postduif klinkt door in de fladderende pianopartij en de zanger zingt lof van de onvermoeibaarheid en ijver van ‘de bode van trouw’. Ook al vliegt ze niet langer af en aan met liefdesbrieven maar met tranen.

Pianosolo’s

Op de Schubertiades liet ­Schubert zijn achterban ook kennismaken met zijn piano­werken, al was de componist geen groot pianist. Voor Kristian Bezuidenhout is het vroege Adagio in G groot, D 178 een geliefd Schubertiade-­onderdeel: hij nam deze intieme en wat zoekende pianosolo in augustus 2010 al op in een Kleine Zaal-recital, toen uitgevoerd op fortepiano.

Het Allegretto in c klein is te dateren op 26 april 1827. Precies een maand ­eerder was Ludwig van Beethoven overleden; Schubert had hem op zijn sterfbed bezocht (voor zover we weten de enige keer dat de twee ­vakgenoten elkaar spraken), en was een van de fakkel­dragers bij zijn begrafenis geweest. De toonsoort c klein had voor Beethoven altijd een speciale betekenis gehad. Meer concreet hangt het melancholieke karakter van deze vijf minuten aan pianomuziek samen met het vertrek van Schuberts vriend Ferdinand Walcher, zanger en advocaat, naar Venetië: Schubert kopieerde het Allegretto in diens afscheidsalbum, en pas in 1870 verscheen het in druk. Met zijn zangerige hoofdmelodie in een wiegende zesachtstenmaat doet dit pianominiatuur wel denken aan een gondelierslied.

Kristian Bezuidenhout koos dit keer voor twee afgeronde composities als instrumentale intermezzo’s, maar zijn oog had net zo goed kunnen vallen op bijvoorbeeld een deel uit een sonate. Bij zijn solorecital in de Kleine Zaal op 9 januari 2023 zei de pianist daarover in Preludium: ‘Als Schubert een muziek­­avond hield met zijn vrienden, dan speelde hij natuurlijk simpelweg wat hij op dat moment tot zijn beschikking had.’

Er zijn puristen die vinden dat Die Taubenpost, naar we aannemen het allerlaatste lied dat Schubert voltooide, niet thuishoort in Schwanengesang. De woorden van dit lied zijn van een derde tijdgenoot, Johann Gabriel Seidl, en het lied is niet opgenomen in een bewaard gebleven manuscript waarin Schubert de Rellstab- en de Heine-­liederen bij elkaar heeft gevoegd. Voor Anne Sofie von Otter en Kristian Bezuidenhout hoort Die Taubenpost er wél bij. Na de verslagenheid van het laatste Heine-lied zorgt Die Taubenpost voor wat lichtheid. De vleugelslag van de postduif klinkt door in de fladderende pianopartij en de zanger zingt lof van de onvermoeibaarheid en ijver van ‘de bode van trouw’. Ook al vliegt ze niet langer af en aan met liefdesbrieven maar met tranen.

Pianosolo’s

Op de Schubertiades liet ­Schubert zijn achterban ook kennismaken met zijn piano­werken, al was de componist geen groot pianist. Voor Kristian Bezuidenhout is het vroege Adagio in G groot, D 178 een geliefd Schubertiade-­onderdeel: hij nam deze intieme en wat zoekende pianosolo in augustus 2010 al op in een Kleine Zaal-recital, toen uitgevoerd op fortepiano.

Het Allegretto in c klein is te dateren op 26 april 1827. Precies een maand ­eerder was Ludwig van Beethoven overleden; Schubert had hem op zijn sterfbed bezocht (voor zover we weten de enige keer dat de twee ­vakgenoten elkaar spraken), en was een van de fakkel­dragers bij zijn begrafenis geweest. De toonsoort c klein had voor Beethoven altijd een speciale betekenis gehad. Meer concreet hangt het melancholieke karakter van deze vijf minuten aan pianomuziek samen met het vertrek van Schuberts vriend Ferdinand Walcher, zanger en advocaat, naar Venetië: Schubert kopieerde het Allegretto in diens afscheidsalbum, en pas in 1870 verscheen het in druk. Met zijn zangerige hoofdmelodie in een wiegende zesachtstenmaat doet dit pianominiatuur wel denken aan een gondelierslied.

Kristian Bezuidenhout koos dit keer voor twee afgeronde composities als instrumentale intermezzo’s, maar zijn oog had net zo goed kunnen vallen op bijvoorbeeld een deel uit een sonate. Bij zijn solorecital in de Kleine Zaal op 9 januari 2023 zei de pianist daarover in Preludium: ‘Als Schubert een muziek­­avond hield met zijn vrienden, dan speelde hij natuurlijk simpelweg wat hij op dat moment tot zijn beschikking had.’

door Lonneke Tausch

Biografie

Anne Sofie von Otter, mezzosopraan

De internationaal gelauwerde mezzo­sopraan Anne Sofie von Otter groeide op in haar geboorte­stad Stockholm, Bonn en Londen. Ze wordt geroemd om haar enorme diversiteit en is al ruim vier decennia actief als opera-, concert- en liedzangeres. Ze was te gast op de grootste podia ter wereld en werkte mee aan meer dan honderd cd-opnames, in samenwerking met gerenommeerde ­dirigenten en ­orkesten.

Haar internationale doorbraak als operazangeres kwam in de jaren 1990 met de rol van ­Octavian in Der Rosenkavalier van ­Richard Strauss. Ze bouwde haar ­reputatie verder uit met rollen in opera’s van onder anderen Händel, Mozart, Strauss en van eigentijdse componisten. De mezzo­sopraan was te horen in wereldpremières van Mikael Karlsson, waaronder ­Melancholia en Fanny and Alexander, en recent ook in Die ­letzten Tage der Menschheit van Philippe ­Manoury.

Als lied- en concertzangeres treedt Anne Sofie von Otter wereldwijd op met een breed repertoire, en ze werkt ook graag samen met artiesten uit de jazz en pop zoals Brad Mehldau en Rufus Wainwright. In het huidige seizoen tourt ze door Noord-Amerika en Japan en naar Hongkong en geeft ze recitals met gitarist Fabian Fredriksson en de ­pianisten Christoph Berner, Bengt Forsberg en Kristian Bezuidenhout. Daarnaast is ze te horen in operaproducties in onder andere Zürich, Berlijn en Kopenhagen en als solist bij gezelschappen als het Boston Symphony Orchestra en het ­Helsinki Philharmonisch Orkest.

Anne Sofie von Otter maakte haar debuut in Het Concertgebouw tijdens het Mahler Feest 1995: op 9 mei zong ze vijf van ­Mahlers Wunderhorn-liederen met de Berliner Philharmoniker onder leiding van Claudio Abbado. Eind oktober 1996 debuteerde ze bij het Concertgebouworkest: onder leiding van John Eliot Gardiner zong ze in Berlioz’ solocantate La Mort de Cléopâtre en in delen uit Mendelssohns Ein Sommernachtstraum. En ze bleef nog wat langer, want de week erna stonden – met dezelfde dirigent – ­Mahlers Rückert-Lieder op het ­programma. Haar eerste recital in de Kleine Zaal, met Melvyn Tan op fortepiano, was op 31 maart 1998.

Kristian Bezuidenhout, piano

Kristian Bezuidenhout werd geboren in Zuid-Afrika, studeerde in Australië en New York, en woont nu in Londen. Hij studeerde piano bij ­Rebecca Penneys, fortepiano bij ­Malcolm Bilson, klavecimbel bij Arthur Haas en basso continuo bij Paul O’Dette. Op 21-jarige leeftijd won hij het fortepiano­concours van het Festival Musica Antiqua in Brugge (2001), wat het begin markeerde van een indrukwekkende internationale carrière.

Hij excelleert op een breed scala aan klavierinstrumenten, zowel historische als moderne, en werkt met vooraanstaande ensembles, orkesten, dirigenten en solisten wereldwijd. Als solist trad hij op met onder andere het Chamber Orchestra of Europe, Les Arts Florissants, het Orchestre des Champs-Élysées, het Chicago Symphony Orchestra en het Gewandhausorchester Leipzig.

Als dirigent vanaf het klavier leidde hij onder meer het Orkest van de Achttiende Eeuw, Collegium Vocale Gent, het Dunedin Consort en het ­Concertgebouworkest (januari 2018). Hij is vaste gastdirigent van het ­Freiburger Barockorchester en The English Concert. Dit seizoen debuteert Kristian Bezuidenhout bij het Noors Radio Orkest, Tampere Filharmonia en het SWR Symphonieorchester.

Verder geeft hij recitals met violiste Isabelle Faust en tenor Julian Prégardien in Europa, en met Anne Sofie von Otter en het Consone Quartet in Noord-Amerika en Canada, als onderdeel van een residency in Bourgie Hall (Montreal). Zijn vorige optreden in de Kleine Zaal was op 14 november 2023 een uitvoering van Die schöne Müllerin van Schubert met Julian Prégardien.