Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Violist Marc de Groot: ‘Een orkest is een gek apparaat’

door Anna de Vey Mestdagh
28 nov. 2022 28 november 2022

Na 38 jaar bij het Concertgebouworkest gaat violist Marc de Groot met pensioen. Met zijn collega Anna de Vey Mestdagh kijkt hij terug op een rijke carrière. ‘Bepaalde passages zitten er in geheid, dat komt heel goed van pas.’

Deze maand neemt het Concertgebouworkest afscheid van tweede violist Marc de Groot. We kennen hem als een uiterst betrouwbare collega, absoluut niet exuberant als persoon en toch zeer voortvarend in zijn vioolspel. Met andere woorden: de ideale orkestmusicus. Zelf relativeert hij dat nogal. Met de hem kenmerkende nuchterheid vertelt hij over zijn leven in het orkest. ‘Ik weet niet of ik het vak eigenlijk ooit écht onder de knie heb gekregen.’

Studeren

Zijn vader was pianist en leraar muziek op de middelbare school en muziek maken hoorde simpelweg bij de opvoeding. ‘Wij kinderen kregen een instrument in de hand gedrukt en misschien was ik wel de gedroomde plaatsvervanger van mijn vader, die eigenlijk het liefst zelf violist had willen worden.’

Deze maand neemt het Concertgebouworkest afscheid van tweede violist Marc de Groot. We kennen hem als een uiterst betrouwbare collega, absoluut niet exuberant als persoon en toch zeer voortvarend in zijn vioolspel. Met andere woorden: de ideale orkestmusicus. Zelf relativeert hij dat nogal. Met de hem kenmerkende nuchterheid vertelt hij over zijn leven in het orkest. ‘Ik weet niet of ik het vak eigenlijk ooit écht onder de knie heb gekregen.’

Studeren

Zijn vader was pianist en leraar muziek op de middelbare school en muziek maken hoorde simpelweg bij de opvoeding. ‘Wij kinderen kregen een instrument in de hand gedrukt en misschien was ik wel de gedroomde plaatsvervanger van mijn vader, die eigenlijk het liefst zelf violist had willen worden.’

  • Marc de Groot

    foto: Eduardus Lee

    Marc de Groot

    foto: Eduardus Lee

  • Marc de Groot

    foto: Eduardus Lee

    Marc de Groot

    foto: Eduardus Lee

Begin jaren zeventig ging ik studeren in Amsterdam bij Herman Krebbers, tevens concertmeester van het Concertgebouworkest. Het was een heel leuke opleiding, erg gericht op solo­spel maar ook met veel aandacht voor het orkestrepertoire. Krebbers wees me erop dat er een gerede kans bestond dat ik in een orkest terecht zou komen. Bepaalde passages zitten er sindsdien in geheid, wat heel goed van pas komt als je door de drukke orkestprogrammering weinig tijd hebt om te studeren.’

Roerige tijd

In 1984 werd hij aangenomen in het Concertgebouworkest en kwam achteraan bij de tweede violen naast violiste Cleora Waterman te zitten. ‘Een geweldige orkestmusicus, altijd tot in de puntjes voorbereid en een rots in de branding. Ik kan in alle eerlijkheid nog steeds niet zeggen dat ik datzelfde niveau bereikt heb, na 38 jaar Concertgebouworkest. Theo Olof en Jaap van Zweden waren de concertmeesters, en het waren de laatste jaren met Bernard Haitink als chef-dirigent. Het was een roerige tijd, met spanningen in het orkest en interviews in de krant die voor veel ophef zorgden. Daar zat ik dan als beginneling tussen, ik wist niet wat me overkwam.’

‘Mijn absolute held is en blijft ­Nikolaus Harnoncourt’

‘De repetities verliepen in die tijd nogal eens turbulent, het kwam bijvoorbeeld geregeld voor dat er iemand opstond om openlijk commentaar op de dagelijkse gang van zaken of het gedrag van de dirigent te leveren. Dat kan je je nu toch niet meer voorstellen? In het kantoor op de Jacob Obrechtstraat werkten een handjevol mensen, en er werd nog maar heel voorzichtig gesproken over sponsoring. Er is in de loop der jaren dus op meerdere vlakken enorm veel veranderd.’

Held

In die eerste periode kwamen er veel grote dirigenten langs. ‘Leonard Bernstein maakte veel indruk op me met zijn intense Mahler-vertolkingen, ­Carlo Maria Giulini wist een bovenaards warme klank uit het orkest te halen en de oude Eugen Jochum kwam met een uiterst doorleefde Bruckner-interpre­tatie.

Maar mijn absolute held is en blijft ­Nikolaus Harnoncourt. Hij was eigenlijk geen echte dirigent en gelijk spelen was bij hem absoluut geen doel. Wel had hij een overtuigend en helder idee over articulatie en klank en de sfeer tijdens de repetities was altijd heel goed, met veel respect voor iedere musicus. De Da Ponte-opera’s van Mozart en de Vijfde symfonie van Bruckner, zijn laatste concert met ons [in oktober 2013, red.], staan in mijn herinnering gebrand.’

Rouleren

‘Een orkest is een gek apparaat, en je taak als violist heel gecompliceerd. Al die individuen met een eigen mening, ieder voor zich solistisch opgeleid. Ik heb in de loop van de jaren geleerd dat er drie dingen belangrijk zijn: je partij beheersen, de dirigent zo goed mogelijk volgen en meebewegen met het grote apparaat. Dat laatste is het lastigste. Speel je precies op de slag van de dirigent, volg je de violengroep of toch een mooie solo in de blazers? En in hoeverre kun je zelf initiatief nemen? Want geheel zonder eigen initiatief spelen gaat ook niet, dan hobbel je overal achter aan.’

Begin jaren zeventig ging ik studeren in Amsterdam bij Herman Krebbers, tevens concertmeester van het Concertgebouworkest. Het was een heel leuke opleiding, erg gericht op solo­spel maar ook met veel aandacht voor het orkestrepertoire. Krebbers wees me erop dat er een gerede kans bestond dat ik in een orkest terecht zou komen. Bepaalde passages zitten er sindsdien in geheid, wat heel goed van pas komt als je door de drukke orkestprogrammering weinig tijd hebt om te studeren.’

Roerige tijd

In 1984 werd hij aangenomen in het Concertgebouworkest en kwam achteraan bij de tweede violen naast violiste Cleora Waterman te zitten. ‘Een geweldige orkestmusicus, altijd tot in de puntjes voorbereid en een rots in de branding. Ik kan in alle eerlijkheid nog steeds niet zeggen dat ik datzelfde niveau bereikt heb, na 38 jaar Concertgebouworkest. Theo Olof en Jaap van Zweden waren de concertmeesters, en het waren de laatste jaren met Bernard Haitink als chef-dirigent. Het was een roerige tijd, met spanningen in het orkest en interviews in de krant die voor veel ophef zorgden. Daar zat ik dan als beginneling tussen, ik wist niet wat me overkwam.’

‘Mijn absolute held is en blijft ­Nikolaus Harnoncourt’

‘De repetities verliepen in die tijd nogal eens turbulent, het kwam bijvoorbeeld geregeld voor dat er iemand opstond om openlijk commentaar op de dagelijkse gang van zaken of het gedrag van de dirigent te leveren. Dat kan je je nu toch niet meer voorstellen? In het kantoor op de Jacob Obrechtstraat werkten een handjevol mensen, en er werd nog maar heel voorzichtig gesproken over sponsoring. Er is in de loop der jaren dus op meerdere vlakken enorm veel veranderd.’

Held

In die eerste periode kwamen er veel grote dirigenten langs. ‘Leonard Bernstein maakte veel indruk op me met zijn intense Mahler-vertolkingen, ­Carlo Maria Giulini wist een bovenaards warme klank uit het orkest te halen en de oude Eugen Jochum kwam met een uiterst doorleefde Bruckner-interpre­tatie.

Maar mijn absolute held is en blijft ­Nikolaus Harnoncourt. Hij was eigenlijk geen echte dirigent en gelijk spelen was bij hem absoluut geen doel. Wel had hij een overtuigend en helder idee over articulatie en klank en de sfeer tijdens de repetities was altijd heel goed, met veel respect voor iedere musicus. De Da Ponte-opera’s van Mozart en de Vijfde symfonie van Bruckner, zijn laatste concert met ons [in oktober 2013, red.], staan in mijn herinnering gebrand.’

Rouleren

‘Een orkest is een gek apparaat, en je taak als violist heel gecompliceerd. Al die individuen met een eigen mening, ieder voor zich solistisch opgeleid. Ik heb in de loop van de jaren geleerd dat er drie dingen belangrijk zijn: je partij beheersen, de dirigent zo goed mogelijk volgen en meebewegen met het grote apparaat. Dat laatste is het lastigste. Speel je precies op de slag van de dirigent, volg je de violengroep of toch een mooie solo in de blazers? En in hoeverre kun je zelf initiatief nemen? Want geheel zonder eigen initiatief spelen gaat ook niet, dan hobbel je overal achter aan.’

Het rouleren waar de strijkers zo’n twintig jaar geleden mee begonnen zijn – daarvoor had je een vaste plaats – juicht hij toe. ‘Het is heel verfrissend om steeds naast een andere collega te zitten. Ik leer veel van de oplossingen die mijn collega’s vinden voor bepaalde muzikale en technische vraagstukken. Welke vingerzetting gebruik je, hoeveel streek, waar leg je de accenten? Alles natuurlijk binnen de context van de muziek en het samenspel met de groep, maar iedereen is toch weer een beetje anders en dat vind ik heel inspirerend.’

Chef en zaal

‘Ik heb me altijd verbaasd hoe snel een orkest een dirigent als chef kiest wanneer die nog maar een paar keer is geweest. Dat is met Haitink gebeurd, met Riccardo Chailly en nu ook weer met Klaus Mäkelä. Blijkbaar voelt een orkest direct dat het goed zit. Tegelijk denk ik: misschien is een chef-dirigent minder belangrijk voor het orkest dan we willen geloven, en is het vooral een duidelijk gezicht naar buiten toe. Met een aantal gastdirigenten die meerdere weken per jaar komen en zo een band opbouwen met het orkest zouden we ook een heel eind komen.’

‘Van de muziek hoef je geen afscheid te nemen, van het sociale aspect wel’

‘Elke keer na een concert in de Berlijnse Philharmonie, waar de akoestiek heel helder is, krijg ik een visioen waarin het orkest naast Het Concertgebouw ook een over een eigen moderne concertzaal beschikt, bijvoorbeeld op het Museumplein. De Grote Zaal is heel geschikt voor het romantische repertoire maar veel minder voor de gedetailleerdere muziek, die door de wolligheid van de akoestiek vaak niet goed te verstaan is.’

Pensioen

‘Op je pensioen kun je je niet echt voorbereiden, maar het zal vast een grote verandering zijn. Wat ik het meeste ga missen? Natuurlijk het prachtige orkest, bij elk programma vanaf de eerste repetitie verrassend mooi van klank. Verder heb ik altijd enorm genoten van de gezelligheid. Met zijn allen op tournee, samen wat drinken na afloop van een concert. Van de muziek hoef je na je pensioen geen afscheid te nemen, van het sociale aspect wel.’

Het rouleren waar de strijkers zo’n twintig jaar geleden mee begonnen zijn – daarvoor had je een vaste plaats – juicht hij toe. ‘Het is heel verfrissend om steeds naast een andere collega te zitten. Ik leer veel van de oplossingen die mijn collega’s vinden voor bepaalde muzikale en technische vraagstukken. Welke vingerzetting gebruik je, hoeveel streek, waar leg je de accenten? Alles natuurlijk binnen de context van de muziek en het samenspel met de groep, maar iedereen is toch weer een beetje anders en dat vind ik heel inspirerend.’

Chef en zaal

‘Ik heb me altijd verbaasd hoe snel een orkest een dirigent als chef kiest wanneer die nog maar een paar keer is geweest. Dat is met Haitink gebeurd, met Riccardo Chailly en nu ook weer met Klaus Mäkelä. Blijkbaar voelt een orkest direct dat het goed zit. Tegelijk denk ik: misschien is een chef-dirigent minder belangrijk voor het orkest dan we willen geloven, en is het vooral een duidelijk gezicht naar buiten toe. Met een aantal gastdirigenten die meerdere weken per jaar komen en zo een band opbouwen met het orkest zouden we ook een heel eind komen.’

‘Van de muziek hoef je geen afscheid te nemen, van het sociale aspect wel’

‘Elke keer na een concert in de Berlijnse Philharmonie, waar de akoestiek heel helder is, krijg ik een visioen waarin het orkest naast Het Concertgebouw ook een over een eigen moderne concertzaal beschikt, bijvoorbeeld op het Museumplein. De Grote Zaal is heel geschikt voor het romantische repertoire maar veel minder voor de gedetailleerdere muziek, die door de wolligheid van de akoestiek vaak niet goed te verstaan is.’

Pensioen

‘Op je pensioen kun je je niet echt voorbereiden, maar het zal vast een grote verandering zijn. Wat ik het meeste ga missen? Natuurlijk het prachtige orkest, bij elk programma vanaf de eerste repetitie verrassend mooi van klank. Verder heb ik altijd enorm genoten van de gezelligheid. Met zijn allen op tournee, samen wat drinken na afloop van een concert. Van de muziek hoef je na je pensioen geen afscheid te nemen, van het sociale aspect wel.’

  • De viool van Marc de Groot

    foto: Peter Tollenaar

    De viool van Marc de Groot

    foto: Peter Tollenaar

  • De viool van Marc de Groot

    foto: Peter Tollenaar

    De viool van Marc de Groot

    foto: Peter Tollenaar

De viool van Marc de Groot

‘Al vanaf mijn studietijd speel ik op dezelfde viool, een Louis Guersan uit 1760. Guersan was vioolbouwer aan het Franse hof en bij de Parijse Opéra. Het instrument speelt heel gemakkelijk, spreekt goed aan en heeft een diepe maar tegelijkertijd heldere klank. Ik heb nooit de behoefte gehad om het in te wisselen, we passen goed bij elkaar. Mijn strijkstok, een Emile François Ouchard uit Mirecourt, speelt ook heel fijn. Ik zeg wel eens: ‘Mij strekt geen eer, mijn viool en strijkstok doen alles zelf!’’

Benieuwd naar de favoriete muziekstukken van Marc de Groot?
Lees en beluister ze hier.

De viool van Marc de Groot

‘Al vanaf mijn studietijd speel ik op dezelfde viool, een Louis Guersan uit 1760. Guersan was vioolbouwer aan het Franse hof en bij de Parijse Opéra. Het instrument speelt heel gemakkelijk, spreekt goed aan en heeft een diepe maar tegelijkertijd heldere klank. Ik heb nooit de behoefte gehad om het in te wisselen, we passen goed bij elkaar. Mijn strijkstok, een Emile François Ouchard uit Mirecourt, speelt ook heel fijn. Ik zeg wel eens: ‘Mij strekt geen eer, mijn viool en strijkstok doen alles zelf!’’

Benieuwd naar de favoriete muziekstukken van Marc de Groot?
Lees en beluister ze hier.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.