Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

Maurice Ravel bij het Concertgebouworkest

door Johan Giskes
22 sep. 2023 22 september 2023

Precies 100 jaar geleden voerde het Concertgebouworkest Maurice Ravels Ma mère l’Oye uit onder leiding van de componist. Hoe kwamen die concerten tot stand en wat vond men ervan?

  • Maurice Ravel dirigerend in Londen

    14 april 1923

    Maurice Ravel dirigerend in Londen

    14 april 1923

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

  • Maurice Ravel dirigerend in Londen

    14 april 1923

    Maurice Ravel dirigerend in Londen

    14 april 1923

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

Het was min of meer toeval dat in oktober 1923 in Het Concertgebouw uitvoeringen van Ma mère l’Oye plaatsvonden waarin Maurice Ravel zelf een hoofdrol speelde. De geplande aanwezigheid van Ravel vanwege een optreden in het Haagse Diligentia bood Het Concertgebouw gelegenheid hem uit te nodigen om op 27 oktober aan het tweede concert van de nieuwe serie Concertgebouw-­Kamermuziek mee te werken. Dirigent Willem Mengelberg zou dan op de 28ste aandacht besteden aan Ravels orkestwerken. Men liet de Franse componist ook weten dat hij, net als een jaar eerder bij het Fransch ­Muziekfeest, op het Museumplein zou kunnen logeren ten huize van mevrouw A. de Marez Oyens, de weduwe van een van de oprichters van Het Concertgebouw. Tijdens het Mahler Feest van 1920 hadden Alma Mahler en haar dochter Anna al bij deze ‘oude, ongelooflijk deftige dame’ onderdak gevonden.

Omdat een pijnlijke rechterarm Mengelberg het dirigeren belette, gebeurde het dat Ravel op 28 oktober tijdens het zondagmiddagconcert van het Concertgebouworkest en het volksconcert ’s avonds zelf als dirigent optrad met zijn Ma mère l’Oye en aansluitend met La valse. Het gedeelte vóór de pauze (met muziek van Ha­ydn, Händel en M­ozart) werd geleid door tweede dirigent Cornelis Dopper (’s middags) respectievelijk de Italiaanse dirigent, componist en pianist Alfredo Casella (’s avonds).

In de Kleine Zaal

Ravel en Casella traden ook allebei tijdens de kamermuziekuitvoering op. Het eerste deel van het programma was gewijd aan composities van Ravel en het tweede aan die van Casella. Verder werkten een zangeres, een violist en een cellist mee. Direct in het eerste programmaonderdeel ontstond volgens het Algemeen Handelsblad ‘de zeldzame ­sensatie, den componist met zijn Italiaanschen kunstbroeder Casella in bekoorlijk, fijn en kleurig samenspel vereenigd te hooren’ en kennis te maken met de oorspronkelijke versie van Ma mère l’Oye voor piano vierhandig. De muziekrecensent van De Amsterdammer ­typeerde de uitvoering met ‘precies, strak, klaar: muziek als voor mechaniekjes, dansende speeldoos-poppetjes.’ De orkestversie had al enkele keren eerder geklonken in de Grote Zaal: voor het eerst speelde het Concert­gebouworkest het werk op 29 oktober 1914 onder leiding van Dopper.

In de Grote Zaal

Het was voor het eerst dat Ravel in Nederland als dirigent optrad. Zijn entree alleen al verraste. Het tijdschrift Het Leven schreef: ‘Ravel is ’n kleine, kwieke kerel, die z’n enormen neus militant en met overtuiging voor zich uitdraagt. Z’n entrée maakt den indruk van groote zakelijkheid, van ’n man die ’t druk heeft en niet veel tijd kan verbeuzelen met bijkomstigheden. Hij bedankt voor ’t welkomst-­applaus met al de hoffelijkheid van den Franschman – maar wendt zich dan naar het orkest met ’t a­ir van “Maar, apropos, wat ik zeggen wou…!”’ Zijn gestiek was strak. Het Algemeen Handelsblad vond hem ‘niet van het hout, waarvan men dirigenten snijdt: zijn hoekige slag, zijn onzekerheid, zijn krampachtige gebaren bij elk belangrijk rubato, zijn gemis van souplesse – dat alles gaf den onmiskenbaren indruk, dat hij zijn leiderstaak niet meester was, en met een minder gedisciplineerd, minder ervaren en minder vast ensemble als ons Concertgebouw-Orkest zou een en ander niet zoo goed zijn afgeloopen; nu miste men alleen maar het rustig musiceeren, en vooral in La Valse het zuiver klankevenwicht en het meeslepend élan’.

‘Ravel kon het meer geprononceerd naar voren lichten dan welk dirigent-vertolker dan ook’

Het was ook mede dankzij de geroutineerde medewerking van Dopper en Casella tijdens het repeteren van La valse dat Ravel in beide concerten van 28 oktober en na het concert in Haarlem op dinsdag 30 oktober van het publiek uitbundige waardering in ontvangst kon nemen. Ravel keerde terug naar Frankrijk, maar was op 16 november alweer terug in Het Concertgebouw voor de voorbereidingen van het concert dat de volgende dag in Rotterdam zou plaatsvinden. Opnieuw dirigeerde Casella het begin van de avond en besloot zijn collega de avond met Ma mère l’Oye en La valse. De Maasbode meldde dat Ravel ‘de hoogste geestdrift’ ten deel viel. Wel werd er opnieuw over zijn weinig fraaie gebaren geschreven. Maar, zo werd de vraag gesteld, hebben Mengelberg en Peter van Anrooy ons deze stukken zo kunnen voortoveren als de auteur in hoogst eigen persoon deed? ‘De huivering van het zich ten doode dansende Weenen, de finesses in instrumentatie — hoe volmaakt en transparant is zij! — van de Moeder-de-Gans-sprookjes, Ravel kon het meer geprononceerd naar voren lichten dan welk dirigent-vertolker van zijn arbeid dan ook.’

Ravel zou het Concertgebouworkest alleen nog tijdens drie concerten in april 1932 leiden: voor de vertolking van zijn Pianoconcert in G groot (3x) en de Bolero (1x). In november 1933 kwam hij naar Amsterdam voor het bijwonen van zijn eenakter L’heure espagnole door de Wagnervereeniging met medewerking van het Concertgebouworkest onder Pierre Monteux. Verreweg de meeste aandacht heeft Ma mère l’Oye in de loop van de tijd gekregen dankzij Bernard Haitink.
 

Het was min of meer toeval dat in oktober 1923 in Het Concertgebouw uitvoeringen van Ma mère l’Oye plaatsvonden waarin Maurice Ravel zelf een hoofdrol speelde. De geplande aanwezigheid van Ravel vanwege een optreden in het Haagse Diligentia bood Het Concertgebouw gelegenheid hem uit te nodigen om op 27 oktober aan het tweede concert van de nieuwe serie Concertgebouw-­Kamermuziek mee te werken. Dirigent Willem Mengelberg zou dan op de 28ste aandacht besteden aan Ravels orkestwerken. Men liet de Franse componist ook weten dat hij, net als een jaar eerder bij het Fransch ­Muziekfeest, op het Museumplein zou kunnen logeren ten huize van mevrouw A. de Marez Oyens, de weduwe van een van de oprichters van Het Concertgebouw. Tijdens het Mahler Feest van 1920 hadden Alma Mahler en haar dochter Anna al bij deze ‘oude, ongelooflijk deftige dame’ onderdak gevonden.

Omdat een pijnlijke rechterarm Mengelberg het dirigeren belette, gebeurde het dat Ravel op 28 oktober tijdens het zondagmiddagconcert van het Concertgebouworkest en het volksconcert ’s avonds zelf als dirigent optrad met zijn Ma mère l’Oye en aansluitend met La valse. Het gedeelte vóór de pauze (met muziek van Ha­ydn, Händel en M­ozart) werd geleid door tweede dirigent Cornelis Dopper (’s middags) respectievelijk de Italiaanse dirigent, componist en pianist Alfredo Casella (’s avonds).

In de Kleine Zaal

Ravel en Casella traden ook allebei tijdens de kamermuziekuitvoering op. Het eerste deel van het programma was gewijd aan composities van Ravel en het tweede aan die van Casella. Verder werkten een zangeres, een violist en een cellist mee. Direct in het eerste programmaonderdeel ontstond volgens het Algemeen Handelsblad ‘de zeldzame ­sensatie, den componist met zijn Italiaanschen kunstbroeder Casella in bekoorlijk, fijn en kleurig samenspel vereenigd te hooren’ en kennis te maken met de oorspronkelijke versie van Ma mère l’Oye voor piano vierhandig. De muziekrecensent van De Amsterdammer ­typeerde de uitvoering met ‘precies, strak, klaar: muziek als voor mechaniekjes, dansende speeldoos-poppetjes.’ De orkestversie had al enkele keren eerder geklonken in de Grote Zaal: voor het eerst speelde het Concert­gebouworkest het werk op 29 oktober 1914 onder leiding van Dopper.

In de Grote Zaal

Het was voor het eerst dat Ravel in Nederland als dirigent optrad. Zijn entree alleen al verraste. Het tijdschrift Het Leven schreef: ‘Ravel is ’n kleine, kwieke kerel, die z’n enormen neus militant en met overtuiging voor zich uitdraagt. Z’n entrée maakt den indruk van groote zakelijkheid, van ’n man die ’t druk heeft en niet veel tijd kan verbeuzelen met bijkomstigheden. Hij bedankt voor ’t welkomst-­applaus met al de hoffelijkheid van den Franschman – maar wendt zich dan naar het orkest met ’t a­ir van “Maar, apropos, wat ik zeggen wou…!”’ Zijn gestiek was strak. Het Algemeen Handelsblad vond hem ‘niet van het hout, waarvan men dirigenten snijdt: zijn hoekige slag, zijn onzekerheid, zijn krampachtige gebaren bij elk belangrijk rubato, zijn gemis van souplesse – dat alles gaf den onmiskenbaren indruk, dat hij zijn leiderstaak niet meester was, en met een minder gedisciplineerd, minder ervaren en minder vast ensemble als ons Concertgebouw-Orkest zou een en ander niet zoo goed zijn afgeloopen; nu miste men alleen maar het rustig musiceeren, en vooral in La Valse het zuiver klankevenwicht en het meeslepend élan’.

‘Ravel kon het meer geprononceerd naar voren lichten dan welk dirigent-vertolker dan ook’

Het was ook mede dankzij de geroutineerde medewerking van Dopper en Casella tijdens het repeteren van La valse dat Ravel in beide concerten van 28 oktober en na het concert in Haarlem op dinsdag 30 oktober van het publiek uitbundige waardering in ontvangst kon nemen. Ravel keerde terug naar Frankrijk, maar was op 16 november alweer terug in Het Concertgebouw voor de voorbereidingen van het concert dat de volgende dag in Rotterdam zou plaatsvinden. Opnieuw dirigeerde Casella het begin van de avond en besloot zijn collega de avond met Ma mère l’Oye en La valse. De Maasbode meldde dat Ravel ‘de hoogste geestdrift’ ten deel viel. Wel werd er opnieuw over zijn weinig fraaie gebaren geschreven. Maar, zo werd de vraag gesteld, hebben Mengelberg en Peter van Anrooy ons deze stukken zo kunnen voortoveren als de auteur in hoogst eigen persoon deed? ‘De huivering van het zich ten doode dansende Weenen, de finesses in instrumentatie — hoe volmaakt en transparant is zij! — van de Moeder-de-Gans-sprookjes, Ravel kon het meer geprononceerd naar voren lichten dan welk dirigent-vertolker van zijn arbeid dan ook.’

Ravel zou het Concertgebouworkest alleen nog tijdens drie concerten in april 1932 leiden: voor de vertolking van zijn Pianoconcert in G groot (3x) en de Bolero (1x). In november 1933 kwam hij naar Amsterdam voor het bijwonen van zijn eenakter L’heure espagnole door de Wagnervereeniging met medewerking van het Concertgebouworkest onder Pierre Monteux. Verreweg de meeste aandacht heeft Ma mère l’Oye in de loop van de tijd gekregen dankzij Bernard Haitink.
 

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.