Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
achtergrond

Het Concertgebouworkest in de opera

door Hein van Eekert
25 mei 2023 25 mei 2023

Deze maand speelt het Concertgebouw­orkest Dvořáks Rusalka bij De Nationale Opera. Aanleiding voor een terugblik op de lange en gewaardeerde samenwerking tussen het opera­huis en het orkest.

  • Het Concertgebouworkest repeteert Rusalka onder leiding van Joana Mallwitz

    foto: Matthias Baus

    Het Concertgebouworkest repeteert Rusalka onder leiding van Joana Mallwitz

    foto: Matthias Baus

  • Het Concertgebouworkest repeteert Rusalka onder leiding van Joana Mallwitz

    foto: Matthias Baus

    Het Concertgebouworkest repeteert Rusalka onder leiding van Joana Mallwitz

    foto: Matthias Baus

Een maanverlichte nacht, bij een open plek in de bossen, aan de rand van het meer: het is niet zeker of dat het beeld is dat door de regisseur en ontwerpers van de productie zal worden opgeroepen, maar het zit verankerd in de muziek die Antonín Dvořák schreef voor zijn opera Rusalka. Deze maand klinkt die muziek op vanuit het Koninklijk Concert­gebouworkest, dat plaatsneemt in de orkestbak voor een voorstellingenreeks van De Nationale Opera (DNO). Het Concertgebouworkest is een van de orkesten die sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw eens per seizoen participeren in een productie. Voor dit orkest meestal met een feestelijk tintje, want als deel van het Holland Festival (waarmee het orkest al sinds 1948 een hechte band heeft).

Horen en zien

En waar men DNO-bezoekers vaak hoort zeggen dat je ‘opera vooral ook moet zien’, mag het belang van een goed spelend ensemble tussen het toneel en het publiek niet worden uitgevlakt. Opera is een discipline waar luisteren en kijken op zijn minst met elkaar in evenwicht moeten zijn. Het Concertgebouworkest kan daarom vertroosting bieden, mocht de enscenering eventueel niet bevallen. Zo werd een voor Trouw-journalist Peter van der Lint teleurstellende productie van Carl Maria von Webers Euryanthe uit 2003 genietbaar door het orkest en dirigent Claus Peter Flor: ‘Flor en het Koninklijk Concertgebouworkest waren in de bak nauwelijks te verbeteren. De dirigent gaf de geweldige blazers in het orkest alle kansen, waardoor bijvoorbeeld het voorspel tot Euryanthe’s aria Glöcklein im Tale bovennatuurlijk mooi klonk.’ Ook negentien jaar later, in zijn positieve bespreking van DNO’s ­‘geniale ont­takeling’ van Der Freischütz van dezelfde componist, vermeldt Van der Lint het orkest en met name de solo-­aandelen van cellist Gregor Horsch en altvioliste Santa Vižine.

Lange traditie

We beschouwen het Concertgebouw­orkest niet in eerste instantie als een operaorkest; feit is echter dat zijn musici vijf jaar na de oprichting in 1888 al onder leiding van Henri Viotta speelden voor de Wagner­vereeniging, en dat ze dat de volgende decennia bleven doen. Alle delen uit Wagners Der Ring des Nibelungen kwamen meerdere malen voorbij, evenals andere werken van de meester uit Bayreuth. Grote vocalisten als Ernestine Schumann-­Heink, Ernest van Dijck, Jacques Urlus en Marie Wittich traden op in de producties. Componisten als Richard Strauss, Wolfgang Amadeus Mozart en Max von Schillings werden toegevoegd aan de speellijst. Vanaf 1946 werkte het Concertgebouworkest zo nu en dan samen met de Nederlandsche Opera (vanaf 1965 De Nederlandse Operastichting).

Vijf jaar na oprichting speelde het Concertgebouworkest al onder leiding van Henri Viotta voor de Wagner­vereeniging

Sinds De Nederlandse (nu: ­Nationale) Opera in 1986 het toen nog als Muziek­theater bekende gebouw betrad, heeft het orkest er vrijwel jaarlijks ‘in de bak’ gespeeld, in een breed repertoire aan werken. ­Chef-dirigenten zorgden voor repertoire dat hun na aan het hart lag: Riccardo Chailly en Daniele Gatti kwamen met Puccini en Verdi, Mariss Jansons bracht de Russische componisten, met in 2006 een adembenemende jonge Nederlandse diva in de hoofdrol van Sjostakovitsj’ Lady Macbeth uit het district Mtsensk: Eva-­Maria Westbroek. Er klonken opera’s van onder meer Berlioz, Berg, Korngold en Schreker. In juni 2021, tijdens de corona­crisis, zat het orkest op het toneel voor Rudi Stephans zelden tot nooit uitgevoerde Die ersten Menschen, een prachtige voorstelling die door omstandigheden door veel te weinig mensen werd bijgewoond.

Een maanverlichte nacht, bij een open plek in de bossen, aan de rand van het meer: het is niet zeker of dat het beeld is dat door de regisseur en ontwerpers van de productie zal worden opgeroepen, maar het zit verankerd in de muziek die Antonín Dvořák schreef voor zijn opera Rusalka. Deze maand klinkt die muziek op vanuit het Koninklijk Concert­gebouworkest, dat plaatsneemt in de orkestbak voor een voorstellingenreeks van De Nationale Opera (DNO). Het Concertgebouworkest is een van de orkesten die sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw eens per seizoen participeren in een productie. Voor dit orkest meestal met een feestelijk tintje, want als deel van het Holland Festival (waarmee het orkest al sinds 1948 een hechte band heeft).

Horen en zien

En waar men DNO-bezoekers vaak hoort zeggen dat je ‘opera vooral ook moet zien’, mag het belang van een goed spelend ensemble tussen het toneel en het publiek niet worden uitgevlakt. Opera is een discipline waar luisteren en kijken op zijn minst met elkaar in evenwicht moeten zijn. Het Concertgebouworkest kan daarom vertroosting bieden, mocht de enscenering eventueel niet bevallen. Zo werd een voor Trouw-journalist Peter van der Lint teleurstellende productie van Carl Maria von Webers Euryanthe uit 2003 genietbaar door het orkest en dirigent Claus Peter Flor: ‘Flor en het Koninklijk Concertgebouworkest waren in de bak nauwelijks te verbeteren. De dirigent gaf de geweldige blazers in het orkest alle kansen, waardoor bijvoorbeeld het voorspel tot Euryanthe’s aria Glöcklein im Tale bovennatuurlijk mooi klonk.’ Ook negentien jaar later, in zijn positieve bespreking van DNO’s ­‘geniale ont­takeling’ van Der Freischütz van dezelfde componist, vermeldt Van der Lint het orkest en met name de solo-­aandelen van cellist Gregor Horsch en altvioliste Santa Vižine.

Lange traditie

We beschouwen het Concertgebouw­orkest niet in eerste instantie als een operaorkest; feit is echter dat zijn musici vijf jaar na de oprichting in 1888 al onder leiding van Henri Viotta speelden voor de Wagner­vereeniging, en dat ze dat de volgende decennia bleven doen. Alle delen uit Wagners Der Ring des Nibelungen kwamen meerdere malen voorbij, evenals andere werken van de meester uit Bayreuth. Grote vocalisten als Ernestine Schumann-­Heink, Ernest van Dijck, Jacques Urlus en Marie Wittich traden op in de producties. Componisten als Richard Strauss, Wolfgang Amadeus Mozart en Max von Schillings werden toegevoegd aan de speellijst. Vanaf 1946 werkte het Concertgebouworkest zo nu en dan samen met de Nederlandsche Opera (vanaf 1965 De Nederlandse Operastichting).

Vijf jaar na oprichting speelde het Concertgebouworkest al onder leiding van Henri Viotta voor de Wagner­vereeniging

Sinds De Nederlandse (nu: ­Nationale) Opera in 1986 het toen nog als Muziek­theater bekende gebouw betrad, heeft het orkest er vrijwel jaarlijks ‘in de bak’ gespeeld, in een breed repertoire aan werken. ­Chef-dirigenten zorgden voor repertoire dat hun na aan het hart lag: Riccardo Chailly en Daniele Gatti kwamen met Puccini en Verdi, Mariss Jansons bracht de Russische componisten, met in 2006 een adembenemende jonge Nederlandse diva in de hoofdrol van Sjostakovitsj’ Lady Macbeth uit het district Mtsensk: Eva-­Maria Westbroek. Er klonken opera’s van onder meer Berlioz, Berg, Korngold en Schreker. In juni 2021, tijdens de corona­crisis, zat het orkest op het toneel voor Rudi Stephans zelden tot nooit uitgevoerde Die ersten Menschen, een prachtige voorstelling die door omstandigheden door veel te weinig mensen werd bijgewoond.

  • Repetitie van van Alban Bergs opera Lulu onder leiding van dirigent Lothar Zagrosek, 2015

    foto: Peter Tollenaar

    Repetitie van van Alban Bergs opera Lulu onder leiding van dirigent Lothar Zagrosek, 2015

    foto: Peter Tollenaar

  • Repetitie van van Alban Bergs opera Lulu onder leiding van dirigent Lothar Zagrosek, 2015

    foto: Peter Tollenaar

    Repetitie van van Alban Bergs opera Lulu onder leiding van dirigent Lothar Zagrosek, 2015

    foto: Peter Tollenaar

  • Repetitie van van Alban Bergs opera Lulu onder leiding van dirigent Lothar Zagrosek, 2015

    foto: Peter Tollenaar

    Repetitie van van Alban Bergs opera Lulu onder leiding van dirigent Lothar Zagrosek, 2015

    foto: Peter Tollenaar

  • Repetitie van van Alban Bergs opera Lulu onder leiding van dirigent Lothar Zagrosek, 2015

    foto: Peter Tollenaar

    Repetitie van van Alban Bergs opera Lulu onder leiding van dirigent Lothar Zagrosek, 2015

    foto: Peter Tollenaar

Het is niet gemakkelijk om een karakteristiek moment uit de jaren van samenwerking naar voren te halen, maar als we teruggaan naar 1990 vinden we een mooi voorbeeld. Op het toneel staat een Nederlandse zangeres, geheel alleen, die zich een weg zingt naar de harten van het publiek en internationale aandacht. De opera is Mozarts Così fan tutte. De zang van sopraan Charlotte Margiono is geheel versmolten met het opvallend langzame tempo dat dirigent Nikolaus Harnoncourt heeft gekozen voor ­Fiordiligi’s aria Per pietà, ben mio perdono. Hier ontstond, in de regie van Jürgen Flimm, een onvergetelijke interpretatie, die geheel voortkwam uit de manier waarop op dat moment door alle betrokkenen muziek gemaakt werd. Een getuigenis daarvan is de cd-opname van de opera.

Onvergetelijke registraties

Want met de combinatie van een hoog gereputeerde dirigent en dito orkest komen er cd-opnamen. In onze tijden van streamings en downloads is het belang van het uitbrengen van een album wat op de achtergrond geraakt, maar in de jaren negentig was dit een zaak van enig gewicht: het toevertrouwen van een interpretatie aan het nageslacht. Die Fledermaus van Johann Strauss jr. en Don Giovanni van Mozart werden onder leiding van Nikolaus Harnoncourt weliswaar opgenomen met casts die maar zeer ten dele overeenkwamen met die uit de producties van wat toen nog De Nederlandse Opera heette, maar door zijn ervaringen met ensembles van authentieke instrumenten en zijn ­speciale muziekdramatische inzichten waren de resultaten ongewoon en vernieuwend.

‘Als altijd laat Harnoncourt de luisteraar nadenken over het werk’

Dat zorgde voor discussie, bewondering en zelfs een mate aan afkeer. Kenneth Furie is bijvoorbeeld niet mild over Mozarts Così fan tutte in zijn bespreking in The Metropolitan Opera Guide to Recorded Opera: ‘Er valt niet eens veel plezier te halen uit het spel van het Concertgebouw [sic], misschien vanwege de vreemde articulatiemanieren die Harnoncourt heeft gebrouwen in zijn zoektocht naar nieuwe fraseringsvormen voor Così.’ In het vooraanstaande tijdschrift Gramo­phone voelde Alan Blyth wél aan waar Harnoncourt met het orkest naar op zoek was: ‘Als altijd laat Harnoncourt de luisteraar nadenken over het werk. Al zijn Mozart-opnamen zijn verkwikkend en controversieel: deze is geen uitzondering.’

Andere cd-­registraties weerspiegelen wél wie er op de bühne stonden, zoals de meer recente live-­opname van Salome van ­Richard Strauss onder leiding van ­Daniele Gatti, die is uitgebracht op RCO Live, het eigen label van het orkest. En dan is er de fameuze studio-opname van Arnold Schönbergs Moses und Aron gedirigeerd door Pierre Boulez uit 1995. Een ‘sleutelopname’, schrijft Andrew Clements in de Britse krant The Guardian, met ‘verbluffend precies en opmerkelijk fraai’ spel van het Concertgebouw­orkest. De productie van Peter Stein, die ook in Salzburg te zien zou zijn, moet onder een gelukkig gesternte hebben gestaan. Marianne Broeder, die voor De Groene Amsterdammer de repetities bezoekt, hoort een Pierre Boulez die zich ‘uitsluitend in superlatieven’ uitlaat over de musici: ‘We hebben alle tijd en het orkest speelt goed. Het koor is voortreffelijk voorbereid. De koordirigent, Winfried Maczewski, is uitmuntend. Hij heeft veel hart voor dit werk.’ Boulez prijst daarbij ook de regisseur Pierre Audi, die in 2005 artistiek directeur van DNO zou worden: ‘Hij durft. En hij krijgt een publiek met een open geest. Het is ondenkbaar dat dit zou kunnen in de Bastille, het meest conventionele operahuis dat je je kan voorstellen.’

Omdat DNO ook onder directeurschap van Sophie de Lint onconventioneel lijkt te blijven, zal de samenwerking met het Concertgebouworkest ongetwijfeld ook in de toekomst leiden tot producties die profiteren van zowel dat onconventionele als het hoge niveau van muziek maken, dat nu eenmaal essentieel bijdraagt aan de dramatische kracht van de voorstelling.

Het is niet gemakkelijk om een karakteristiek moment uit de jaren van samenwerking naar voren te halen, maar als we teruggaan naar 1990 vinden we een mooi voorbeeld. Op het toneel staat een Nederlandse zangeres, geheel alleen, die zich een weg zingt naar de harten van het publiek en internationale aandacht. De opera is Mozarts Così fan tutte. De zang van sopraan Charlotte Margiono is geheel versmolten met het opvallend langzame tempo dat dirigent Nikolaus Harnoncourt heeft gekozen voor ­Fiordiligi’s aria Per pietà, ben mio perdono. Hier ontstond, in de regie van Jürgen Flimm, een onvergetelijke interpretatie, die geheel voortkwam uit de manier waarop op dat moment door alle betrokkenen muziek gemaakt werd. Een getuigenis daarvan is de cd-opname van de opera.

Onvergetelijke registraties

Want met de combinatie van een hoog gereputeerde dirigent en dito orkest komen er cd-opnamen. In onze tijden van streamings en downloads is het belang van het uitbrengen van een album wat op de achtergrond geraakt, maar in de jaren negentig was dit een zaak van enig gewicht: het toevertrouwen van een interpretatie aan het nageslacht. Die Fledermaus van Johann Strauss jr. en Don Giovanni van Mozart werden onder leiding van Nikolaus Harnoncourt weliswaar opgenomen met casts die maar zeer ten dele overeenkwamen met die uit de producties van wat toen nog De Nederlandse Opera heette, maar door zijn ervaringen met ensembles van authentieke instrumenten en zijn ­speciale muziekdramatische inzichten waren de resultaten ongewoon en vernieuwend.

‘Als altijd laat Harnoncourt de luisteraar nadenken over het werk’

Dat zorgde voor discussie, bewondering en zelfs een mate aan afkeer. Kenneth Furie is bijvoorbeeld niet mild over Mozarts Così fan tutte in zijn bespreking in The Metropolitan Opera Guide to Recorded Opera: ‘Er valt niet eens veel plezier te halen uit het spel van het Concertgebouw [sic], misschien vanwege de vreemde articulatiemanieren die Harnoncourt heeft gebrouwen in zijn zoektocht naar nieuwe fraseringsvormen voor Così.’ In het vooraanstaande tijdschrift Gramo­phone voelde Alan Blyth wél aan waar Harnoncourt met het orkest naar op zoek was: ‘Als altijd laat Harnoncourt de luisteraar nadenken over het werk. Al zijn Mozart-opnamen zijn verkwikkend en controversieel: deze is geen uitzondering.’

Andere cd-­registraties weerspiegelen wél wie er op de bühne stonden, zoals de meer recente live-­opname van Salome van ­Richard Strauss onder leiding van ­Daniele Gatti, die is uitgebracht op RCO Live, het eigen label van het orkest. En dan is er de fameuze studio-opname van Arnold Schönbergs Moses und Aron gedirigeerd door Pierre Boulez uit 1995. Een ‘sleutelopname’, schrijft Andrew Clements in de Britse krant The Guardian, met ‘verbluffend precies en opmerkelijk fraai’ spel van het Concertgebouw­orkest. De productie van Peter Stein, die ook in Salzburg te zien zou zijn, moet onder een gelukkig gesternte hebben gestaan. Marianne Broeder, die voor De Groene Amsterdammer de repetities bezoekt, hoort een Pierre Boulez die zich ‘uitsluitend in superlatieven’ uitlaat over de musici: ‘We hebben alle tijd en het orkest speelt goed. Het koor is voortreffelijk voorbereid. De koordirigent, Winfried Maczewski, is uitmuntend. Hij heeft veel hart voor dit werk.’ Boulez prijst daarbij ook de regisseur Pierre Audi, die in 2005 artistiek directeur van DNO zou worden: ‘Hij durft. En hij krijgt een publiek met een open geest. Het is ondenkbaar dat dit zou kunnen in de Bastille, het meest conventionele operahuis dat je je kan voorstellen.’

Omdat DNO ook onder directeurschap van Sophie de Lint onconventioneel lijkt te blijven, zal de samenwerking met het Concertgebouworkest ongetwijfeld ook in de toekomst leiden tot producties die profiteren van zowel dat onconventionele als het hoge niveau van muziek maken, dat nu eenmaal essentieel bijdraagt aan de dramatische kracht van de voorstelling.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.